09 mei 2007 13:00

Toespraak Verhofstadt Arbitragehof

WOORD VAN PREMIER GUY VERHOFSTADT OP DE ACADEMISCHE ZITTING
ARBITRAGEHOF WORDT GRONDWETTELIJK HOF
KONINGSPLEIN 7, BRUSSEL, 9 MEI 2007

WOORD VAN PREMIER GUY VERHOFSTADT OP DE ACADEMISCHE ZITTING ARBITRAGEHOF WORDT GRONDWETTELIJK HOF KONINGSPLEIN 7, BRUSSEL, 9 MEI 2007

Geachte Voorzitters van het Grondwettelijk Hof, Geachte collega's, Geachte Rechters en genodigden, De grondswetsherziening van 24 december 1970 luidde in België een staatsrechtelijke omwenteling in. Een omwenteling waarbij de unitaire Belgische staats door een voortschrijdend federaliseringsproces werd vervangen. Eén van de belangrijkste elementen van dit proces was het in leven roepen van normen met gelijke rechtskracht. Normen die weliswaar een verschillende territoriale werkingssfeer kennen, maar ook raakpunten en wrijvingspunten opleverde. In een stelsel van exclusieve bevoegdheidsverdeling, met een nevenschikking van gelijkwaardige wetgevende normen, was er voor het beslechten van conflicten tussen die normen een specifieke oplossing nodig. Die oplossing bestond in de oprichting van een nieuw rechtscollege, het Arbitragehof. Zijn benaming, zijn gemengde samenstelling uit gewezen politici en ervaren juristen en de beperking van zijn bevoegdheid tot bevoegdheidsconflicten kwamen tegemoet aan de wens voor een maximaal behoud van het beginsel van de onschendbaarheid van de wet. Maar tegelijk kon het Hof de vrees voor een ‘gouvernement des juges' afwenden, door zowel politieke als juridische overwegingen in zijn besluitvorming te betrekken. Het Arbitragehof was hiermee een essentiële sleutel, een kroon op de unieke ontwikkeling van de Belgische eenheidsstaat tot wat naderhand een federale staat is geworden. Maar dit was slechts een begin. Want een echte doorbraak kwam er pas bij de grondwetsherziening van 1988. Toen werd naar aanleiding van de communautarisering van het onderwijs de bevoegdheid van het Hof uitgebreid tot de toetsing van wetgevende normen aan de vrijheid van onderwijs, zoals gewaarborgd in het nieuwe artikel 24 van de Grondwet. Maar de grondwetgever van 1988 ging nog verder. Hij verleende het Hof eveneens de belangrijke bevoegdheid tot toetsing aan de voor ruime interpretatie vatbare beginselen van gelijkheid en niet-discriminatie, die in de artikelen 10 en 11 van de Grondwet besloten liggen. Hiermee kreeg het Arbitragehof een veel breder speelveld. Ook werd er voorzien in een bijkomende belangrijke innovatie. Zo bood het nieuwe artikel 142, tweede lid, 3°, van de Grondwet, de mogelijkheid om bij een bijzondere meerderheidswet de bevoegdheid van het Arbitragehof uit te breiden tot het toezicht op de naleving van andere grondwetsbepalingen. Daarmee was het werk niet af. Zo verleende het Lambermont-akkoord van 2001 het Hof toetsingsbevoegdheid aan de wettelijke standstill-bepalingen die stellen dat decreten en ordonnanties geen afbreuk mogen doen aan de bestaande waarborgen voor de Franstaligen in de Brusselse randgemeenten. Evenmin mogen decreten en ordonnanties afbreuk doen aan de rechten van Nederlandstaligen, Franstaligen of Duitstaligen in taalgrensgemeenten, noch mogen ze tornen aan het tweetalig karakter van de gemeenten van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Gebruik makend van het reeds geciteerde artikel 142 van de Grondwet heeft de bijzondere wetgever van 9 maart 2003 de bevoegdheid van het Arbitragehof voor een derde keer uitgebreid. Het Hof beschikt zo over de bevoegdheid om wetgevende normen rechtstreeks aan volledig Titel II "De Belgen en hun rechten" en aan de artikelen 170 (legaliteitsbeginsel in belastingzaken), 172 (gelijkheidsbeginsel op het vlak van de fiscaliteit) en 191 (de niet-discriminatie van vreemdelingen) van de Grondwet te toetsen. Diezelfde bijzondere wet heeft ook een belangrijke wijziging gebracht aan de heropening van de termijn voor het instellen van een vernietigingsberoep. Deze heropening gold vroeger enkel voor de Ministerraad en de gemeenschaps- en gewestregeringen. Nu geldt deze regeling ook voor natuurlijke en rechtspersonenen die een belang kunnen aantonen. Ze geldt evenzeer voor de voorzitters van de wetgevende vergaderingen indien tweederde van hun leden hierom verzoeken. Dames en heren, De opeenvolgende bevoegdheidsuitbreidingen en wijzigingen aan de werkingsregels van dit Hof tonen op een pregnante wijze aan dat het Arbitragehof niet voorbestemd was om binnen het initieel toegekende strakke keurslijf te blijven. Terecht is dit Hof is dan ook uitgegroeid van een loutere conflictenbeslechter tot een volwaardig Grondwettelijk Hof. De nieuwe benaming – Grondwettelijk Hof – stemt ook beter overeen met het profiel van een instelling die niet enkel in de politieke wereld maar ook bij de burgers en in de samenleving het nodige respect wist af te dwingen. Dat respect verwijst niet alleen naar het verleden. Het is tegelijk op de toekomst gericht. Ik ben immers vastbesloten om de bevoegdheden van het Grondwettelijk Hof nog verder kunnen verruimen. En ik gelukkig niet alleen. Regering, Kamer en Senaat hebben onlangs artikel 142 van de Grondwet voor herziening vatbaar verklaard. Precies met de bedoeling om in de volgende legislatuur de mogelijkheden van het Grondwettelijk Hof te versterken. Zeker bij ingrijpende hervormingen en bij een herschikking van bevoegdheden is dat geen overbodige luxe. Een federale staat kan een Grondwettelijk Hof niet missen. Dat leert ons andere voorbeelden in het buitenland. Niet alleen om mogelijke bevoegdheidsconflicten tussen de federale overheid, de gemeenschappen en gewesten te beslechten, maar vooral om de rechten en vrijheden van alle burgers te vrijwaren. Ik dank u.