Contribution du Premier Ministre.

Contribution du Premier Ministre Guy Verhofstadt, a la conference diplomatique sur l'Europe Centrale et de l'est (Volet Economique). Prague, le 3 mars 2004

Madame la Ministre, Monsieur le Président de la FEB, Chers représentants du secteur privé, Mesdames et Messieurs les Ambassadeurs, Mesdames et Messieurs, La fin d'une page de l'histoire s'annonce : en effet, dans deux mois, le plus grand élargissement de l'Union européenne sera un fait. Plusieurs questions alors s'imposent. Quelles sont les implications pour notre pays? Comment répondre le plus intelligemment à ces changements ? Quels sont les avantages pour nos entreprises, nos universités? Quels préjugés devons-nous combattre ? Afin de pouvoir donner une réponse à ces questions, le Gouvernement belge a estimé utile d'organiser un séminaire de deux jours ici à Prague, à laquelle participent non seulement des représentants diplomatiques belges, mais encore des représentants du monde des entreprises, des autorités régionales, des universités et de la presse. L'objectif est de évaluer et d'actualiser ensemble notre politique à l'égard de l'Europe centrale et de l'Est. Vos points de vue et votre expérience sur le terrain constituent par conséquent un apport essentiel. L'analyse du groupe d'étude pour la politique européenne est également très clarificatrice et instructive. Vous entendrez aujourd'hui les lignes de force de cette étude - en avant-première. Permettez-moi encore de vous remercierez de vos contributions que nous apprécions énormément. Mesdames et Messieurs, Je tiens, aujourd'hui, à commenter principalement les aspects économiques qu'implique l'élargissement. Je sais qu'il s'agit déjà d'un véritable cliché, mais j'estime qu'on ne l'aura jamais suffisamment dit : l'élargissement constitue une opportunité plutôt qu'une menace. En effet, toutes les études démontrent qu'à moyen terme, tout le monde bénéficiera de cet élargissement. Et pourtant, nombre de perceptions négatives, voire de craintes, subsistent au sein de la population. Etant donné l'envergure de cet élargissement, l'on craint notamment des glissements sociaux, économiques, commerciaux et financiers. Les scénarios pessimistes sont fort nombreux. Que faire, par exemple, de la délocalisation des entreprises ou encore de la concurrence des nouveaux Etats membres à bas salaire ? J'estime que ces scénarios ne se vérifieront pas. D'ailleurs, les adhésions antérieures nous le démontrent clairement. En effet, tout nouvel élargissement s'est toujours accompagné de ces mêmes craintes et interrogations, des mêmes problèmes de transition et d'adaptation. L'adhésion du Royaume-Uni, du Danemark et de l'Irlande de 1973 constituait pour les six Etats fondateurs - compte tenu de tous les rapports - un élargissement tout aussi important que celui que nous accueillons aujourd'hui. L'adhésion ultérieure de la Grèce, de l'Espagne et du Portugal a suscité nombre d'interrogations - d'un point de vue économique - mais s'est avérée être un véritable succès. Il n'y a eu ni délocalisation massive, ni flux migratoires incontrôlables, ni inflation déstabilisatrice, ni effondrement des salaires. Que du contraire ! Grâce à la politique de solidarité de l'Union européenne, les différences de développement économique et de niveau de vie se sont réduites de façon spectaculaire. Par conséquent, ces pays sont passés du stade de pays d'émigration à celui de pays d'immigration. Je ne vois pas pourquoi il en irait différemment lors de l'adhésion du premier mai prochain, d'autant qu'il ne s'agit pas de pays récemment industrialisés mais de sociétés développées qui ont fourni d'énormes efforts pendant des années pour préparer leur adhésion à l'Union européenne. Dames en Heren, Laat mij even ingaan op de problematiek van de delocalisaties en de migratiedruk. Zeker in arbeidsintensieve sectoren worden we geconfronteerd met een fenomeen van delocalisatie. We moeten dat niet ontkennen. Maar dit is veel meer het gevolg van de globaliserende wereldeconomie dan van de uitbreiding van de Unie. Niet zozeer de nieuwe lidstaten zorgen voor een verhoogde concurrentie, maar veeleer Oost-Azië, China en India. Maar wat ik telkens opnieuw vast stel, niet alleen in Centraal- en Oost-Europa, maar ook in Turkije of in China, is dat delocalisatie niet noodzakelijk zorgt voor verminderde activiteit of verlaagde werkgelegenheid van het moederbedrijf in België. Het tegendeel is vaak het geval. Delocalisatie gebeurt in de meeste gevallen om een stek te verwerven op nieuwe, nog onverzadigde afzetmarkten. De factor goedkopere arbeidskrachten komt daarbij pas op tweede plaats. Er worden dus bijkomende handelsstromen en activiteiten geschapen, ook in het moederbedrijf in België. Verschillende bedrijfsleiders die hier vandaag aanwezig zijn, kunnen daarvan getuigen. Wat de migratiedruk betreft, wijzen alle onderzoeken uit dat dit beperkt zal blijven. De Europese Commissie berekende dit voor de komende 5 jaar op 1 % van de bevolking van de nieuwe lidstaten, zo'n 220.000 werknemers per jaar. Duitsland en Oostenrijk zijn ter zake het meest betrokken. Ook de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling is van oordeel dat de migratie naar West-Europa relatief beperkt zal blijven. Daarenboven houdt België zich inzake het vrij verkeer van werknemers nauwgezet aan de afspraken die gemaakt werden tijdens de toetredingsonderhandelingen en waarmee de nieuwe lidstaten instemden. Wij zullen gedurende twee jaar de huidige regeling inzake arbeidsvergunningen behouden. Na twee jaar zullen we de toestand evalueren, op basis van een verslag van de Europese Commissie. Dames en Heren, De hele regio van Centraal- en Oost-Europa kent al enkele jaren gemiddelde groeicijfers die hoger liggen dat in de EU. Afgelopen jaar was dat 3,3 % voor Centraal-Europa en de Baltische republieken, een groei die bij toetreding tot de Unie ongetwijfeld nog zal versnellen. En ook onze Belgische uitvoer naar de regio kent een gezonde toename, jaarlijks zelfs tot 20 procent sinds de val van de Muur. Deze positieve trend houdt aan, maar we stellen vast dat met veel van onze handelspartners in de regio ons handelsoverschot verkleint door een nog grotere toename van de import. Dit is een normale evolutie, het vooruitzicht op EU-lidmaatschap heeft zich voor de toetredingslanden vertaald in een heroriëntatie van hun bilaterale handel. De expansie van de Europese Unie brengt meer handel tot stand in beide richtingen. Maar we moeten waakzaam blijven, de ontwikkelingen nauwlettend blijven volgen en er beleidsmatig op inspelen. Convergentie tussen de huidige vijftien EU-lidstaten en de landen van Centraal- en Oost-Europa is geen sinecure, ik zei het reeds. Het wordt een lang proces, soms met horten en stoten. De nieuwe lidstaten blijven macro-economisch fragiel en er zullen zich ongetwijfeld verschuivingen voordoen in onze industriële en commerciële infrastructuur. Maar ik ben ervan overtuigd dat ons land haar comparatieve troeven zal kunnen blijven uitspelen en dat ook de institutionele hervormingen van de Europese Unie, voorzien in de ontwerp-grondwet van de Unie, ons nog beter in staat zullen stellen om uitdagingen van deze orde op te nemen. Ik stel voor dat we nu even luisteren naar twee tussenkomsten van bedrijfsleiders die ervaring hebben met het investeren in deze nieuwe lidstaten: de heer Luc Vansteenkiste van Recticel, tevens voorzitter van het VBO, en de heer Jean-Claude Dorcimont van Tractebel.