14 okt 2022 13:52

14 oktober 2022 : EUTHANASIE – Reactie van de Federale Controle- en Evaluatiecommissie Euthanasie op het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens Mortier c. België.

De Federale Controle- en Evaluatiecommissie Euthanasie heeft kennis genomen van het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens Mortier c. België. De Commissie merkt op dat het Hof de beginselen voor de depenalisering van euthanasie aanvaardt, maar neemt akte van het advies van het Hof over het ontbreken van een afdoende a posteriori-controle. Volgens de Commissie kan enkel een opheffing van de anonimiteit van het registratiedocument euthanasie een antwoord bieden op het  door het Hof geconstateerde probleem. Dit is echter onmogelijk zonder wetswijziging.

De Federale Controle en Evaluatie Commissie Euthanasie heeft kennis genomen van het arrest van het
Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 4 oktober 2022 in de zaak Mortier tegen België.

Het Hof constateert dat de Belgische wetgeving inzake euthanasie, de daaraan voorafgaande handelingen  en de toepassing ervan op zich geen schending uitmaken van art. 2 van het Verdrag, noch van artikel 8 van het Verdrag.

Echter, de Commissie neemt akte van het feit dat het Hof van oordeel is dat art. 2 van het Verdrag wel geschonden werd wegens tekortkomingen in de a posteriori-controle van een uitgevoerde euthanasie.

Het Hof trekt het door de wetgever gekozen beginsel van de a posteriori-controle op euthanasie an sich niet in twijfel, noch de samenstelling van de Commissie.

De schending van art. 2 van het Verdrag vloeit volgens het Hof voort uit het feit "dat het door de Belgische wetgever ingevoerde systeem inzake gecontroleerde euthanasie op basis van het anonieme deel van het registratiedocument alleen niet voldoet aan de eisen van artikel 2 van het Verdrag. De procedure van artikel 8 van de euthanasiewet belet immers niet dat de arts die de euthanasie heeft uitgevoerd, in de Commissie zetelt en stemt over de vraag of zijn eigen handelen verenigbaar was met de materiële en procedurele vereisten van het interne recht. Het Hof is van oordeel dat het overlaten aan de eigen discretie van het betrokken lid om het stilzwijgen te bewaren wanneer hij  vaststelt dat hij betrokken was bij de euthanasie die het voorwerp uitmaakt van de controle (…), niet kan worden beschouwd als voldoende om de onafhankelijkheid van de Commissie te waarborgen. (§ 177 van het arrest).

Het Hof concludeert dat, "rekening houdend met de cruciale rol van de Commissie bij de controle a posteriori van de euthanasie, het in casu ingevoerde controlesysteem haar onafhankelijkheid niet heeft gewaarborgd (§ 178).

De Commissie herinnert in dit verband aan art. 8, 4e alinea, van de Wet van 28 mei 2002 betreffende euthanasie dat het volgende bepaalt: "Als bij het opheffen van de anonimiteit blijkt dat er feiten of omstandigheden bestaan waardoor de onafhankelijkheid of de onpartijdigheid van het oordeel van een lid van de commissie in het gedrang komt, zal dit lid zich verschonen of kunnen gewraakt worden bij de behandeling van deze zaak in de commissie ".

Deze regel is dus pas van toepassing in geval van opheffing van de anonimiteit, hetgeen enkel gebeurt wanneer de Commissie bij gewone meerderheid besluit dat zij kennis moet nemen van het eerste deel van het registratiedocument van de betrokken euthanasie (art. 8, 1e alinea).

Om aan de, in bovengenoemde arrest, vastgestelde schending van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens tegemoet te komen, mag de arts die de euthanasie heeft uitgevoerd in geen enkel geval zetelen in de Commissie wanneer zijn dossier wordt onderzocht, zodat hij niet kan stemmen over de vraag of de euthanasie in overeenstemming was met de wet van 28 mei 2002, en dat het overlaten aan de eigen discretie van het betrokken lid om het stilzwijgen te bewaren wanneer hij vaststelt dat hij betrokken was bij de euthanasie die het voorwerp uitmaakt van de controle, niet kan worden beschouwd als voldoende om de onafhankelijkheid van de Commissie te waarborgen.

De Commissie is van mening dat dit impliceert dat het registratiedocument op basis waarvan zij nagaat of de euthanasie is uitgevoerd overeenkomstig de voorwaarden en de procedure van de wet, de identiteit van de betrokken artsen moet bevatten, namelijk de arts die de euthanasie heeft uitgevoerd en de arts(en) die vooraf is (zijn) geraadpleegd. De Commissiemeent dat het door het Hof vastgestelde probleem enkel kan worden verholpen door de anonimiteit op te heffen.

Deze opheffing van de anonimiteit veronderstelt een wijziging van de wet van 28 mei 2002 inzake euthanasie. Dit is niet de bevoegdheid van de Commissie, maar wel van de wetgever.

Perscontact

NL

  • Dr. Wim Distelmans, prof. Palliatieve geneeskunde VUB

+32 (0)475 67 14 51

Willem.Distelmans@uzbrussel.be

  • Christophe Lemmens

Gastprofessor - Leerstoel Gezondheidsrecht en Gezondheidsethiek (AHLEC) - Advocaat

Tel +32 (0)16 23 98 29

christophe.lemmens@uantwerpen.be

FR

  • Jacqueline Herremans, advocaat

+32 (0)2 738 02 80
+32 (0)475 74 40 92

jacqueline.herremans@llj.be

  • Gilles Genicot, advocaat bij het Hof van Cassatie - docent Universiteit Luik

+32(0)4 343 03 01 - +32 (0)497 71 22 29
gilles.genicot@uliege.be