21 dec 2012 12:51

Fiscaliteit roerende inkomsten: overgangsmaatregel tot 31 december 2012

Sommige belastingplichtigen lieten eerder dit jaar hun bank of betalingsinstelling weten dat zij niet wensten in te gaan op de mogelijkheid om de bijkomende heffing van 4 % te laten inhouden op bepaalde roerende inkomsten. Om hen toch nog de kans te geven om hiervoor te kiezen, is een overgangsmaatregel voorzien. Die “late beslissers” krijgen tot 31 december 2012 de mogelijkheid om alsnog voor de inhouding aan de bron van de bijkomende heffing van 4 % te kiezen, ook voor roerende inkomsten die reeds eerder in 2012 ontvangen zijn.

Voor inkomstenjaar 2012 blijft  de zogenaamde regeling 21 % + 4 % op de roerende inkomsten behouden. Dit betekent dat, wanneer de grens van 20.020 euro aan roerende inkomsten wordt overschreden, er toch nog 4 % bijkomende heffing verschuldigd is op de interesten en dividenden waarvoor geen 4 % is ingehouden aan de bron.
De belastingplichtige kan in  zijn aangifte verklaren dat  hij niet of niet meer onderworpen is aan de bijkomende 4 % heffing. Dat is o.m. zo wanneer zijn totale roerende inkomsten minder bedragen dan 20.020 euro, of wanneer hij op zijn roerende inkomsten de bijkomende heffing van 4 % bij de bron al heeft laten inhouden door de betalingsinstelling.

Een soepele overgangsmaatregel die zo weinig mogelijk rompslomp inhoudt voor de burger, de financiële instelling en de administratie stelt de burger in de mogelijkheid om alsnog te kiezen voor een inhouding aan de bron zodanig dat hij in zijn aangifte kan verklaren dat hij niet meer onderworpen is aan de bijkomende heffing van 4 %. 
Volgende regels van de overgangsmaatregel zijn van toepassing: 

  • de keuze betreft  enkel  interesten en dividenden die in principe aan een belasting van 21 %  onderworpen zijn;
  • de keuze moet  ten laatste tegen 31 december 2012  kenbaar gemaakt zijn bij de instelling (bank, beursvennootschap, onderneming,…) waar de inkomsten zijn ontvangen; wanneer men bij meerdere instellingen inkomsten heeft opgetrokken, moet de keuze elk afzonderlijk per instelling worden gemaakt voor de inkomsten die in die instelling zijn opgetrokken;
  • de gemaakte keuze geldt per instelling en voor alle inkomsten van het volledige jaar 2012;
  • de eerder gemaakte keuze voor een inhouding aan de bron van de bijkomende heffing van 4 % is onomkeerbaar; die heffing kan dus niet worden ‘terugbetaald’ via de instelling;
  • de instelling zal de inhouding aan de bron van de bijkomende heffing van 4 % ingevolgde die keuze doen en doorstorten aan de Schatkist ten laatste tegen 31 maart 2013.


Belastingplichtigen die eerder de bijkomende heffing van 4 % hebben laten inhouden en deze  willen terugkrijgen, kunnen die teruggave vragen via de  aangifte aanslagjaar 2013 (inkomsten 2012). Daartoe dienen  zij  alle inkomsten uit dividenden (met uitzondering van liquidatieboni) en interesten (met uitzondering van deze uit de Letermebons) aan te geven, zodat een juiste berekening van de 4 % bijkomende heffing mogelijk is.

Ter herinnering: vanaf 1 januari 2013 wordt de belasting op roerende inkomsten (o.a. interesten en dividenden) grondig vereenvoudigd. Er komt een uniform tarief van 25 %, waarop een beperkt aantal uitzonderingen zullen bestaan aan 15 %. De inhouding van de roerende voorheffing zal bevrijdend zijn, dit wil zeggen dat de inkomsten onderworpen aan de roerende voorheffing niet meer in de aangifte moeten komen.