08 jun 2004 04:10

PB-Iedereen aan de slag

Een nota van Guy Verhofstadt en Bart Somers een coherent project voor meer jobs

Een nota van Guy Verhofstadt en Bart Somers een coherent project voor meer jobs

Inleiding Tegen 2010 moet volgens de Lissabondoelstellingen Europa de meest competitieve en dynamische kenniseconomie van de wereld worden. Die doelstelling moeten we ook in Vlaanderen en België halen om ook op langere termijn te kunnen zorgen voor welvaart, tewerkstelling en meer sociale cohesie. Hervormingen dringen zich op in elk land van Europa. In België en in Vlaanderen werden de jongste jaren reeds ingrijpende veranderingen doorgevoerd, maar die zijn nog onvoldoende. Wij moeten ook na 13 juni verder de handen uit de mouwen steken en alle aandacht richten op maatregelen die zuurstof pompen in onze economie, bijkomende jobs creëren, en ons op die manier in staat stellen onze welvaartstaat, met een van de beste gezondheidszorgen ter wereld, met een uitstekend onderwijssysteem en met een hoge levenskwaliteit, op peil te houden. De afgelopen jaren hebben aangetoond dat België zich vrij goed door de crisis heeft gewerkt. De groeicijfers van de Nationale Bank (2,3% in 2004 en 2,6% in 2005, goed voor een creatie van 15000 arbeidsplaatsen in 2004 maar reeds oplopend tot 43000 arbeidsplaatsen in 2005) bieden bovendien perspectieven. Met dit document willen wij onze visie geven op wat de volgende jaren moet gebeuren. We weten dat niet alles wat we voorstellen voor iedereen leuk in de oren zal klinken. We beseffen dit, maar we kunnen niet anders. Het gaat er immers niet om wat leuk is, maar wat noodzakelijk is. Voor ons is het doel de welvaart van iedereen, de middelen zijn onvermijdelijk meer werk en meer economie. Met andere woorden: iedereen aan de slag. Onze welvaart heeft nood aan moedige politiek In het UNO-klassement van de menselijke ontwikkeling staat ons land van alle landen ter wereld op de zesde plaats. Hiermee eindigen we achter Noorwegen, IJsland, Zweden, Nederland en Australië, maar voor de Verenigde Staten, Canada, Japan, Zwitserland en Denemarken. Het is vandaag dus in het algemeen goed om te leven in België en Vlaanderen. We behoren ook tot de meest welvarende landen ter wereld. Ons BBP stijgt uit boven het gemiddelde van de Europese Unie. Die welvaart berust in de eerste plaats op een relatief hoge productiviteit. De grootste bedreiging voor onze welvaart is volgens alle rapporten de lage werkgelegenheidsgraad. We werken hard maar met te weinig mensen. België heeft na Zweden en Japan het hoogst aantal 65-plussers. Vandaag is 17,7% van onze bevolking ouder dan 65 jaar. De mediaanleeftijd is 40 jaar. In Europa is dat 37,7 jaar waarmee ons continent de hoogste mediaanleeftijd ter wereld telt. In 2050 zal dat 47,7 jaar zijn. Volgens cijfers van de United Nations Development Programme (UNDP) zal in 2015 19,5%, in 2030 zelfs 24,3% van onze bevolking ouder zijn dan 65 jaar. Steeds minder schouders zullen dus steeds meer moeten torsen. Een steeds kleinere bevolkingsgroep zal moeten instaan voor het betalen van pensioenen, zorg, onderwijs en overheidsdiensten in het algemeen. Bij een hoge economische groei schept dit weinig problemen. Een grote economische bedrijvigheid brengt logischerwijze veel inkomsten op voor de overheid waarmee zorg in de brede betekenis van het woord betaalbaar blijft. Maar daar ligt nu net het probleem. De economische groei in Europa kent een serieuze achterstand ten aanzien van de groeipolen zoals de Verenigde Staten, China, Japan en India. Dit heeft op relatief korte termijn ernstige gevolgen voor de toekomstige productiviteit en tewerkstelling in Europa. Op middellange termijn maakt deze evolutie onze welvaart onbetaalbaar en de overheidsfinanciën oncontroleerbaar. Actie voor meer economische groei is dus vereist. In zijn rapport van 26 maart 2003 in opdracht van de Europese Commissie over werk in een uitgebreid Europa, schrijft ook Wim Kok meermaals dat Europa een stevig tandje zal moeten bijsteken, wil ze haar tewerkstelling en haar productiviteit op lange termijn opdrijven. Volgens het rapport van Kok moet Europa hiervoor aan vier voorwaarden voldoen: het aanpassingsvermogen van werknemers en bedrijven verhogen, meer mensen aantrekken voor de arbeidsmarkt, meer en efficiënter investeren in menselijk kapitaal en een handboek opstellen om hervormingen voor een beter bestuur door te voeren. Ook volgens de Nationale Bank kan de overheid een belangrijke bijdrage leveren tot meer economische groei en dus meer tewerkstelling door het creëren van een gunstig ondernemingsklimaat. We citeren de Nationale Bank: De overheid dient de vereenvoudiging van de nodige stappen voor het oprichten van ondernemingen en de vermindering van de administratieve lasten voort te zetten. Een consolidatie van de overheidsfinanciën zal de groei op de middellange en lange termijn bevorderen. De vorming van begrotingsoverschotten op middellange termijn zal de overheidsfinanciën bovendien voorbereiden om de kosten op te vangen van de vergrijzing. Een andere prioriteit betreft de verhoging van de uitgaven voor onderzoek en ontwikkeling. Met zowat 0,6% bbp in 2002 waren de overheidsuitgaven hiervoor immers lager dan het EU-gemiddelde. Om bij te dragen aan het wegwerken van de jobachterstand ten opzichte van de Europese partners, zijn aanhoudende inspanningen aangewezen om de arbeidskosten te beheersen. Maatregelen tot lastenverlaging, zoals die al zijn genomen in de voorbije periode zowel op het vlak van de sociale bijdragen als van de fiscaliteit kunnen hieraan bijdragen, mits zij niet zomaar gebruikt worden voor loonsverhoging en ingepast worden in een begrotingstraject dat de verdere gezondmaking van de overheidsfinanciën waarborgt. Een verantwoorde loonontwikkeling zelf moet echter evenzeer een absolute leidraad zijn. Naast de verlaging van de loonkosten zijn er ook heel wat andere factoren die het concurrentievermogen kunnen versterken: de toekomstgerichte aanpassingen in de productiestructuur, de investeringsinspanningen, de kwaliteit van het ondernemerschap en de inspanningen voor innovatie die het mogelijk maken om interessante marktsegmenten met een hoge toegevoegde waarde aan te boren. Al deze elementen kunnen worden versterkt door een beleid dat gericht is op een goed functionerende markt, de ontwikkeling van de kenniseconomie en een ondernemingsvriendelijke cultuur. De eerste stappen zijn reeds gezet Het is uiteraard niet voor het eerst dat we deze vaststelling doen. De Vlaamse en de Federale regering beseffen dit zeer goed en zijn dan ook reeds gestart met hervormen. Via de ondertekening van het Pact van Vilvoorde op 22 november 2001 schaarden de Vlaamse regering en de Vlaamse sociale partners zich gezamenlijk achter de strategische doelstellingen van Lissabon. Via de ondertekening van het Innovatiepact op 29 maart 2003 maakten de Vlaamse regering, vertegenwoordigers van het bedrijfsleven, de Vlaamse universiteiten en de grote Vlaamse onderzoeksinstellingen afspraken over de wijze waarop tegen 2010 de door de EU vastgestelde doelstelling van 3% van het bruto regionaal product voor innovatie kan gehaald worden. Op 9 september 2003 werd binnen VESOC overeengekomen het overleg op Vlaams niveau te organiseren langs vier sporen: de directe jobcreatie, het arbeidsmarktbeleid, de bevordering van het ondernemingsklimaat en het flankerend beleid. Het spoor arbeidsmarktbeleid vormde daarbij het voorwerp van onmiddellijk overleg met de sociale partners met het oog op de Nationale Werkgelegenheidsconferentie. De minister-president stelde in de septemberverklaring van 22 september 2003 dat de Vlaamse regering binnen de beperkte mogelijkheden van het laatste regeringsjaar met een concreet plan de concurrentiepositie van onze regio wil versterken, onze ondernemingen zuurstof geven en jobs creëren. Dit plan, dat kadert in een betere langetermijnvisie, bestaat uit drie krachtlijnen: (1) de noodzakelijke verlaging van de lasten; (2) de verbetering van onze mobiliteit en onze infrastructuur; en (3) de toekomstgerichte klemtoon op het versterken van de creativiteit via opleiding en vorming, onderzoek en ontwikkeling, ondernemerschap en initiatief. De minister-president kondigde tevens voor het najaar 2003 een Ondernemingsconferentie aan, waar de Vlaamse regering samen met de Vlaamse sociale partners de verschillende maatregelen om onze ondernemingen zuurstof te geven, hun innovatiekracht te versterken een nieuw ondernemingsklimaat te creëren en een duurzame ontwikkeling te garanderen zal concretiseren. De Ondernemingsconferentie resulteerde in 72 concrete maatregelen die nu geïmplementeerd worden. De eerste minister sprak in de State of the Union van de federale regering van 14 oktober 2003 over de doelstelling van 200.000 nieuwe jobs tegen 2008. Deze doelstelling, die de lat bewust hoog legt, is enkel haalbaar bij een afdoende economische groei en voldoende arbeidsgerichte hervormingen. Daartoe moeten ondernemingen meer zuurstof krijgen, en moeten op doelgroep gerichte maatregelen voor werk genomen worden. Dit zijn de basislijnen die de regeringen hebben gevolgd sinds hun aantreden. Er is een Ondernemingsconferentie en een Conferentie voor de Werkgelegenheid opgestart. In de federale programmawet van december 2003 is rond deze twee lijnen een heel pakket aan maatregelen genomen. Daarna is er op 16 en 17 januari 2004 een tweedaagse ministerraad georganiseerd in Gembloux met werk en economie als agenda. Voor het sociale luik ervan werd er op 20 en 21 maart 2004 een tweedaagse ministerraad in Oostende gehouden. De beslissingen van deze beide ministerraden zijn in grote mate uitgevoerd, onder andere door een nieuwe programmawet die op donderdag 10 juni 2004 zou moeten goedgekeurd worden in de Kamer van Volksvertegenwoordigers. We mogen dus stellen dat zowel door de Vlaamse als door de federale regering de voorbije vijf jaar heel wat visie is ontwikkeld en al heel wat maatregelen zijn genomen op het vlak van werk en economie. Telkens met het duidelijke doel van het behoud van onze welvaart voor ogen. Toch staan we nog lang niet aan de kop van Europa. Daarom beseffen wij, als regeringsleiders, dat er nog veel moet gebeuren. Er zijn nog veel hervormingen nodig, grondige hervormingen. Samen met onze partners in de federale regering en, indien de kiezer ons het mandaat geeft, in de Vlaamse regering, willen wij in het beleid de noodzakelijke accenten leggen om die uitdagingen aan te gaan. In dit document tekenen we alvast de ambitieuze krachtlijnen uit waarrond wij vinden dat er de komende vijf jaar gewerkt moet worden. Sommige krachtlijnen vergen een langere reflectie- en voorbereidingstijd, andere kunnen op korte termijn worden aangepakt. Het is duidelijk dat deze hervormingen, die ook een inspanning vragen van elk van ons, enkel kunnen worden doorgevoerd indien er een breed maatschappelijk draagvlak voor bestaat. De overheid moet echter de moed opbrengen om ook beslissingen te nemen die niet direct op breed applaus zullen worden onthaald, maar die noodzakelijk zijn om de generaties na ons te laten delen in de voordelen van onze welvaartstaat. Alle krachtlijnen hebben hetzelfde doel: welvaart door werk door economie. De krachtlijnen voor meer werk Versterking van een beleid van lastenverlagingen Een coherent fiscaal beleid tussen de diverse beleidsniveaus België is een complexe staatsstructuur met diverse beslissingsniveaus: de federale overheid, de gemeenschappen en gewesten, de provincies en de gemeenten. In het kader van de autonomie en de responsabilisering van de verschillende overheidsbesturen, is het aangewezen dat elk niveau voor de financiering van haar taken van de burger een financiële bijdrage vraagt. Alleen moeten we erover waken dat hetgeen op het ene niveau aan vermindering wordt gegeven, niet op een ander niveau voor een stuk teniet wordt gedaan door verhogingen. Er zouden afspraken moeten worden gemaakt tussen beleidsniveaus om dit te vermijden. Daartoe zou een overlegorgaan met vertegenwoordigers van de bevoegde instanties moeten worden opgericht (van de federale en regionale ministers van financiën, van de bevoegde provinciale deputés, en van de vereniging voor steden en gemeenten). Voortzetting van de verlaging van de personenbelasting Met betrekking tot de personenbelasting (PB) is het in eerste instantie belangrijk dat de hervorming van de personenbelasting zoals die in de wet van 10 augustus 2001 is vastgelegd volledig en correct wordt uitgevoerd. In 2004 is er een rustpauze voorzien, maar in 2006 zal die belastingverlaging op volle kracht zijn en op jaarbasis meer dan 4 miljard euro bedragen. Deze substantiële daling van de personenbelasting betekent niet enkel een vermindering van de lasten op arbeid maar schaft ook de discriminatie van gehuwden ten opzichte van samenwonenden af. Samen met de afschaffing van de aanvullende crisisbelasting en de herindexering van de belastingsschalen, wordt de personenbelasting in de periode 1999-2006 met niet minder dan 8 miljard euro verminderd. Met deze verlaging wordt de koopkracht van onze gezinnen substantieel verbeterd, hetgeen bijdraagt tot het consumentenvertrouwen en op die manier tot de ondersteuning van de economische groei. In 2004 heeft iedereen die werkt een koopkrachtstijging met minstens 5 procent, enkel en alleen ten gevolge van de hervorming van de personenbelasting. Om werk nog meer te belonen moet er bovendien een korting komen op de belastingen die werkenden betalen op het dubbel vakantiegeld. Iedereen die werkt moet op die manier minstens 250 euro extra vakantiegeld krijgen. Wat we nog niet hebben gedaan - en wat wel in het regeerakkoord is vooropgesteld - is overgaan tot een drastische veréénvoudiging van de personenbelasting. Tal van stukken uit de personenbelasting zijn vandaag zeer complex en zetten anderzijds weinig zoden aan de dijk. Als concreet voorbeeld kan de ganse fiscale reglementering rond de eigen woning worden genoemd. De Ministerraad van Oostende heeft reeds beslist de aftrek van de hypothecaire lening daarop en van de levensverzekering die ermee gepaard gaat, te herzien en te vereenvoudigen. Een ander voorbeeld vormt het ondoorzichtig stuk van de belastingverminderingen voor vervangingskomsten en het belastingkrediet voor lage arbeidsinkomsten. Zouden we beide niet beter vervangen door een verdere verhoging van de belastingvrije som aan de basis, voor iedereen, zodat mensen met lage inkomsten helemaal geen personenbelasting meer moeten betalen? Er kunnen ongetwijfeld tal van voorbeelden worden aangehaald die organisch zijn gegroeid, maar die veel eenvoudiger kunnen, en veelal op een budgettair neutrale wijze. Mensen moeten hun belastingbrief kunnen begrijpen, zonder beroep te moeten doen op een specialist ter zake. Een werkgroep met technische specialisten, moet de opdracht krijgen, het systeem van de personenbelasting eens grondig tegen het licht te houden en voorstellen van vereenvoudiging te doen. Verdere verlaging van de vennootschapsbelasting tot beneden 30% Met de wet van 24 december 2002 hebben we de vennootschapsbelasting al een eerste maal grondig bijgestuurd en het tarief substantieel verlaagd tot 34% (en tot 24% voor KMOs). Maar de praktijk wijst uit dat er meer nodig is. De uitbreiding van de Europese Unie verkleint de afstand tot landen die tarieven hanteren die nog stukken lager liggen. Als we investeerders, zowel Belgische als buitenlandse, willen overtuigen, moeten we verder gaan: ons tarief moet beneden de 30% dalen. Net als voor de personenbelasting moet er ook voor de vennootschapsbelasting een grondige denkoefening gebeuren hoe het eenvoudiger kan. Een hoog tarief nodigt uit tot het zoeken naar technieken van belastingontwijking en belastingontduiking. Mettertijd worden er bovendien tal van aftrekposten voorzien, waardoor het invullen van een aangifte meer en meer begint te lijken op spitstechnologie. Complexe regels werken fraude in de hand. Eenvoud vergemakkelijkt controle. Bij deze denkoefening moet alvast rekening worden gehouden met de investeringscapaciteit van ondernemingen. Ondernemingen die hun winst herinvesteren en op die manier bijkomende toegevoegde waarde creëren moeten daartoe gestimuleerd worden. De belastingvrije reserve moet bijgevolg stelselmatig worden verhoogd. Lagere sociale lasten De gemiddelde economische groei in de vier jaren van 2000 tot 2003 bedroeg 1,5% van het BBP. Het is geleden van de periode 1993 tot 1995 dat er nog zon lage economische groei over een periode van meerdere jaren opgetekend werd. Toch werden er volgens de geconsolideerde gegevens van het Planbureau in de periode 2000 tot 2003 110.000 extra jobs gecreëerd terwijl er van 1993 tot 1995 14.000 jobs verloren gingen. Niet toevallig nam over de periode van 2000 tot 2003 het totaal aan sociale lastenverlagingen toe van 1,97 miljard euro met 1,96 miljard euro tot een totaal van 3,93 miljard euro. In 2005 bedraagt het totaal aan vandaag reeds in voege gegane en dat jaar op kruissnelheid komende lastenverlagingen 5,27 miljard euro. Ondertussen werd er ook werk gemaakt van de vereenvoudiging van de diverse banenplannen. De beschikbare middelen werden geconcentreerd op een beperkt aantal doelgroepen. De combinatie van deze hogere en eenvoudigere lastenverlagingen met een gematigde stijging van de loonkosten (volgens de Nationale Bank 4,8% over de periode 2003 2004) zorgt ervoor dat de banengroei opnieuw krachtig zal hernemen bij een heropleving van de economische groei. Bovendien zal de invoering van de werkbonus - een lastenverlaging voor werknemers met een bescheiden loon en die goed is voor 346 miljoen euro in 2005 en 750 miljoen euro in 2007 alsook de lastenverlaging voor dienstencheques niet alleen bijkomende jobs creëren maar ook en vooral grote aantallen zwarte jobs recupereren in het reguliere circuit en dit tegen een bescheiden kostprijs. Zodra de budgettaire ruimte het toelaat moet er opnieuw nagedacht worden over verdere stappen op het pad van de lastenverlagingen. Het pad dat nu ingeslagen is, een lineaire lastenverlaging van 400 euro per werknemer per kwartaal via de structurele lastenverlaging, gecombineerd met een extra lastenverlaging voor doelgroepen van werknemers met bescheiden lonen, voor oudere werknemers en voor kenniswerkers met inkomens boven een bepaald plafond via diezelfde structurele lastenverlaging, moet verder bewandeld worden. Nu de Europese Commissie de maatregel die de lasten op ploegenarbeid aanzienlijk verlaagt heeft goedgekeurd, met een structurele kost vanaf 2005 van ongeveer 80 miljoen ¬, moet worden gedacht aan een uitbreiding ervan. Waar werkgevers nu voor 1% van de loonmassa zijn vrijgesteld van het doorstorten van de bedrijfsvoorheffing, moet dit in de toekomst naar 2% gaan. Ploegenarbeid moet ook voor de werknemers aantrekkelijker gemaakt worden. We moeten het bedrag van forfaitaire beroepskosten voor arbeiders in ploegensysteem verhogen met 500 euro. Dit zou een incentive zijn van 250 euro voor de werknemer. Zo stimuleren we niet alleen industriële onderneming om in ons land te investeren. We stimuleren ook werknemers om in die industrie te gaan werken. Uit diverse studies van het Federaal Planbureau blijkt dat op lange termijn de sociale lastenverlagingen zichzelf terugverdienen door hogere werkgelegenheid en hogere groei. Volgens simulaties bekom je 50% terugverdieneffecten na 3 jaar en 75% na 8 jaar. Als we de komende jaren bijgevolg voortgaan op een politiek van lastenverlagingen, zullen de terugverdieneffecten maximaal spelen op het ogenblik dat de gevolgen van de vergrijzing het sterkst zijn. Bovendien moet er verder worden gewerkt aan een verschuiving van de lasten op arbeid naar lasten op producten. Hervorming van de arbeidsmarkt Eindeloopbaanproblematiek: van brugpensioen tot tijdsparen De federale regering heeft tijdens het najaar een eindeloopbaanconferentie gepland die op dit ogenblik in diverse adviesorganen wordt voorbereid. Zonder op dit uitermate belangrijke initiatief vooruit te willen lopen, is het toch belangrijk om enkele punten nader te belichten. Een heikel punt is ongetwijfeld het brugpensioen. Werkgevers en werknemers gedragen zich in deze vaak als partners in crime: voor werkgevers is dit een uitgelezen mogelijkheid om oudere (meestal duurdere) werknemers te bedanken, maar ook veel werknemers blijken vaak vragende partij. Naast het feit dat deze doelgroep prioritair aandacht moet blijven krijgen bij toekomstige lastenverlagingen, moet ook de arbeidsorganisatie zelf creatiever worden ingevuld. Het oude levenspatroon van 18 of meer jaren op de schoolbanken, 30 tot 45 jaren beroepsloopbaan en 20 tot 30 jaren pensioen komt meer en meer onder druk. Enerzijds omdat we allen steeds langer leven, en gelukkig maar, maar anderzijds omdat onze levenswijze eindeloos veel complexer is geworden. En de bestaande arbeidsreglementering geraakt achterhaald. In theorie groeit er een consensus rond de idee van het tijdsparen waarbij werknemers meer en meer zelf hun loopbaan kunnen invullen, rekening houdend met hun private behoeften. Maar dit is niet eenvoudig in de praktijk om te zetten. In vakbondskringen vreest men de toenemende individualisering van de arbeidsorganisatie, terwijl werkgevers opzien tegen de organisatorische uitdagingen ervan. Het tijdskrediet voor ouderen biedt hier reeds een gedeeltelijk antwoord, maar creatievere formules zijn noodzakelijk. Daarnaast is het brugpensioen zelf een belangrijke oorzaak waarom werkgevers geen ouderen meer aanwerven. Na één jaar werken bij de nieuwe werkgever heeft de oudere immers voldoende ondernemingsanciënniteit om een recht op zeven jaar brugpensioen te openen, waarvoor de werkgever gedurende die zeven jaar én een aanvullende vergoeding én sociale bijdragen dient te betalen. Dit is een te zware rem op een nieuwe aanwerving. Bruggepensioneerden moeten de kans krijgen opnieuw te gaan werken. De helft van de maandelijkse premie van de vroegere werkgever zou in dat geval naar de bruggepensioneerde gaan en de andere helft naar de nieuwe werkgever. De bruggepensioneerde behoudt al zijn rechten wanneer hij opnieuw werkloos wordt. Dat maakt de aanwerving door een nieuwe werkgever goedkoper zonder dat de bruggepensioneerde een bijkomend risico loopt bij eventuele nieuwe werkloosheid. Voorkomen is echter beter dan genezen. Ouderen moeten méér kansen krijgen om zich te handhaven in de onderneming waar ze vaak al jaren voor werken. Wanneer ze het moeilijk krijgen moeten ze het recht krijgen op vorming en implacement: begeleiding bij het zoeken naar een andere job binnen de firma. Vanaf een bepaalde leeftijd moet het bovendien mogelijk zijn dat de werkgever een lichtere functie aan een oudere werknemer mag aanbieden zonder dat hij daarmee, zoals dat vandaag het geval is, de arbeidsovereenkomst met de werknemer verbreekt. Er bestaan andere creatieve formules waarmee vermeden kan worden dat ouderen ontslagen worden. Oudere werknemers moeten de kans krijgen om in dienst te blijven bij de onderneming waar ze werken en tegelijkertijd hun expertise ter beschikking te stellen aan andere ondernemingen en organisaties die dan de moederorganisatie betalen voor de geleverde diensten. Vandaag hebben 45-plussers recht op een outplacement ter waarde van 1.800 EUR bij een ontslag. Zon outplacement verhoogt op spectaculaire wijze de kansen op een nieuwe job. Toch blijkt uit de praktijk dat er nauwelijks gebruik gemaakt wordt van deze mogelijkheid. Het overgrote deel van de werknemers verkiest veelal om dit recht af te kopen in ruil voor een hogere ontslagvergoeding. De mogelijkheden van outplacement moeten verder worden gepromoot zodat er effectief gebruik van wordt gemaakt. Er moeten ook meer kansen op de arbeidsmarkt komen voor +50 jarigen. De overheid moet daarbij trouwens het goede voorbeeld geven. De sociale partners moeten in het najaar afspraken maken over een reële invulling van het verbod op leeftijdsdiscriminatie bij aanwervingen. Dit moet ook kunnen zonder dat er naast de startbanenverplichting één of andere ouderenbanenverplichting komt. Tot slot moeten werknemers gestimuleerd worden om langer te blijven werken. Dit kan door een pensioenbonus toe te kennen door de laatste vijf jaar voor de officiële pensioenleeftijd te laten meetellen als 1,25 jaar bij de berekening van het pensioen. Moderne arbeidsorganisatie Werkgevers spreken vaak en veel over de nood aan een grotere flexibiliteit. Dit wil zeggen dat werkgevers zouden wensen dat zij hun mensen kunnen vragen te werken wanneer er werk is. Dit lijkt heel normaal, maar in de praktijk is dat niet zo eenvoudig. De wetgeving staat maar in beperkte mate toe dat er buiten de algemene normale uren (38 uur per week) wordt gewerkt. Uit sociale bekommernis heeft de overheid grenzen getrokken waar maar zeer moeilijk van kan worden afgeweken. Die sociale bescherming is uiteraard terecht, maar ze mag niet betekenen dat we ons daardoor op termijn in de eigen voet schieten. Het debat over arbeidsflexibiliteit wordt bovendien te eenzijdig gevoerd. Werkgevers willen meer flexibiliteit onder de vorm van ploegenarbeid of arbeid tijdens rustperiodes (nacht- of weekendarbeid) of willen piekmomenten kunnen opvangen. Maar ook werknemers wensen vaak arbeidstijden die beter aangepast zijn aan hun gezinsleven (o.a. schooluren) of om files te vermijden of een centje bij te verdienen& Velen zouden tijdens bepaalde periodes in hun leven meer willen werken en tijdens andere minder. Het vergt zowel van de werkgevers als van de werknemers een grote dosis goede wil en creativiteit om deze vragen te verzoenen. De overheid van haar kant moet in haar regelgevend kader deze verzoening ondersteunen en mogelijk maken. Het principiële verbod op overuren is achterhaald. Vandaag kunnen overuren enkel in geval van uitzonderingssituaties zoals een buitengewone vermeerdering van werk, bij een dreigend ongeval of bij dringende arbeid aan machines, andere dan normale onderhoudswerken. Deze reglementering is tot stand gekomen in een periode dat men ervan uitging dat er extra jobs gecreëerd zouden kunnen worden door overuren maximaal in te perken en door het werk over zoveel mogelijk werklozen te verdelen. Bovendien is de kostprijs van overuren te hoog. Het is normaal dat werknemers een toeslag krijgen voor overwerk, ploegen- en nachtarbeid of voor week-end werk. Het ongemak dat veroorzaakt wordt door flexibel werken dient immers vergoed te worden. Deze toeslagen worden echter marginaal belast, bovendien zijn de volledige werkgevers- en werknemersbijdragen verschuldigd. Dit maakt flexibel werken niet alleen duur, maar ook relatief onaantrekkelijk voor de betrokken werknemers. Dit is niet goed, noch voor de economische dynamiek, noch voor de werkgelegenheid. Betaalbare flexibiliteit zorgt immers niet alleen voor méér flexibele jobs, maar ook voor meer reguliere werkgelegenheid: bedrijven die bijkomende bestellingen of extra projecten aankunnen, bedrijven die seizoens- of weergebonden pieken kunnen opvangen, zijn economisch succesvol en zien hun werknemersbestand gestaag groeien. Daarom moet de recente maatregel ten gunste van ploegenarbeid verder uitgebreid worden (cfr. Supra). Hiermee verbonden is de daggrens die de vierdagenweek onmogelijk maakt. In de meeste bedrijven geldt een 38-urenweek.. De maximale arbeidsduur per dag bedraagt 8 uur en bij uitzondering 9 uur. Langer werken kan niet, tenzij via overuren die voor de werkgever een pak duurder zijn. In veel bedrijven zijn werknemers vragende partij om in plaats van vijf dagen 7,6 uur te werken, over te schakelen op vier dagen van 9,5 uur. Dit vergt wel van de werkgevers een grotere inspanning om hun werklast beter te organiseren, maar ook op dit vlak kunnen er ongetwijfeld tussen werkgevers en werknemers creatieve oplossingen worden gevonden. De economische werkloosheid is voor de arbeiders één van de belangrijkste, zoniet het belangrijkste flexibiliteitsinstrument. Dit instrument is enig in Europa en een belangrijke factor in het aantrekken van buitenlandse investeringen. Dit instrument moet ook ter beschikking komen van werkgevers die bedienden tewerkstellen. Meteen groeien de statuten van arbeider en bediende meer naar mekaar toe. Misbruiken kunnen tegengegaan worden door een redelijk maximum op het aantal dagen tijdelijke werkloosheid te plaatsen. Wordt dit maximum overschreden dan wordt de prijs van bijkomende dagen economische werkloosheid verhoogd door de invoering van een specifieke bijdrage (zoals recent gebeurd is in de bouwsector en zoals gepland is in de sector van de dienstencheques). Annualisering van de arbeidsduur kan in principe vandaag al. Werknemersorganisaties, die hier hun goedkeuring moeten geven aan de wijziging van de CAO of het arbeidsreglement, staan hier bijzonder weigerachtig tegenover, aangezien het de individualisering van het arbeidsregime stimuleert. Toch moet dit onder bepaalde omstandigheden mogelijk kunnen zijn. Het systeem laat toe dat het personeel werkt als er werk is. Daartegenover staan dan extra vrije dagen of rustige periodes. Heel wat werknemers zouden maar al te graag in zon systeem stappen. Maar opnieuw vergt het een inspanning van zowel werkgevers als werknemers. Er moet ook een grotere rol kunnen worden gespeeld door de interimsector. Interim wordt te vaak bestempeld als onvolwaardige tewerkstelling. De uitzendkantoren helpen tegenwoordig jaarlijks bijna 200.000 werknemers aan een vaste job waarvan 70.000 werklozen. Hun rol moet bijgevolg worden versterkt. Dit kan door drie verboden op te heffen: 1. Het verbod op individuele beroepsopleidingen via een uitzendjob: de VDAB helpt jaarlijks 10.000 werklozen aan een training on the job via een individuele beroepsopleiding (IBO). De uitzendsector moet een factor beter kunnen doen gezien hij er vandaag al in slaagt om jaarlijks 70.000 werklozen aan de slag te helpen. 2. Het verbod op een contract van onbepaalde duur: uitzendkrachten moeten een uitzendloopbaan kunnen opbouwen. Wie niet altijd voor dezelfde baas wil werken, moet toch vast werk en een vast inkomen kunnen krijgen via een uitzendcontract. Vandaag krijgen uitzendkrachten soms geen hypothecaire lening omdat ze geen vast werk hebben. Bovendien kunnen uitzendkrachten zonder contract van onbepaalde duur niet genieten van anciënniteitsverhogingen. 3. Het verbod op interims in de verhuissector: uitzendwerk is het beste instrument in de strijd tegen het zwartwerk. Daarom werd recent het verbod op uitzendwerk opgeheven in de bouwsector, in de seizoensarbeid in de horeca en in de land- en tuinbouw. De sector groeit ook uit tot de belangrijkste speler in het circuit van de dienstencheques. Ook in de verhuissector, de laatste sector waarin interimwerk verboden is, moet het verbod opgeheven worden Een grotere flexibiliteit mag uiteraard niet ten koste gaan van de sociale bescherming. In de praktijk blijkt het echter steeds moeilijker om de heterogene realiteit van de economische processen en de diversiteit in de noden van werkgevers en werknemers nog te vatten in de op een eerder homogene en lineaire leest geschoeide arbeidswetgeving. De mooiste illustratie hiervan is de opeenvolging van herstel- en programmawetten (meer dan 1.000 wetswijzigingen in een kleine 10.000 artikels die op hun beurt meer dan 300 keer gewijzigd zijn (zonder de errata te tellen)) sinds de eerste olieschok in 1973, het startschot van een aantal schokken op de arbeidsmarkt. Dit leidt tot pogingen om te ontsnappen aan de letter en soms ook aan de geest van de wet. De overheid moet het geweer van schouder veranderen. Onze wetten spreken vaak een verbod uit, waarop dan allerlei ingewikkelde uitzonderingsbepalingen worden afgekondigd, zoals in het geval van de overuren of het maximum aantal werkuren per dag. Dit moet veranderen. De recente afspraken in de bouwsector zijn een mooi voorbeeld van hoe het kan. Op die manier wordt bovendien het zwartwerk efficiënt aangepakt. Wij roepen bijgevolg werkgevers en werknemers op om, naar het voorbeeld van de bouwsector, meer rekening te houden met de specifieke situatie van een sector of een bedrijf. De overheid moet dergelijke creatieve oplossingen mogelijk maken en stimuleren. Toegang tot en mobiliteit op de arbeidsmarkt De stap van de schoolbanken naar de arbeidsmarkt is voor veel jongeren een ware mijlpaal. De kloof moet worden verkleind. Er wordt veel gesproken over de relatie tussen de professionele wereld en het onderwijs. Ondanks lovenswaardige initiatieven blijkt toch dat tal van zogenaamde knelpuntberoepen geen invulling krijgen, ondanks een (vrij) hoge jeugdwerkloosheid. Het watervalsysteem, waarbij jongeren, vaak op aandringen van de ouders, starten in het ASO, maar na verloop van tijd overstappen naar het TSO (en soms nog later naar het BSO), is nog altijd niet gestopt. Nog te vaak wordt ASO gezien als de standaardrichting en het TSO als mogelijk vangnet. In het algemeen moet er een permanente aandacht gaan naar de jobopportuniteiten die een opleiding oplevert. Het is de taak van de overheid om de mensen voldoende te sensibiliseren. De formules van deeltijds leren deeltijds werken moeten worden aangemoedigd. Op die manier kan vaak worden verhinderd dat jongeren gedemotiveerd geraken op de schoolbanken. Bij het uittekenen van deze formules, moet de overheid zich laten inspireren door de succesvolle formule van de middenstandsleerlingen, die jaarlijks 40.000 deelnemende jongeren telt. Studies wijzen uit dat deze jongeren betere kansen hebben op de arbeidsmarkt dan afgestudeerde universitairen. Een belangrijk verschil tussen deze formule en andere weinig succesvolle formules, is dat de jongeren een leerovereenkomst en vergoeding ontvangen in plaats van een arbeidsovereenkomst, maar vooral dat de ouders het recht behouden op kinderbijslag. De Vlaamse regering moet bovendien snel werk maken van de verdere uitvoering van haar voornemen om ervaring en competentieportfolios in aanmerking te nemen voor de verwerving van beroepstitels. Mobiliteit wordt vooral afgeremd door het verschil in statuut tussen de stelsels van arbeiders, bedienden en zelfstandigen. De overheid moet bij het nemen van maatregelen steeds het uitgangspunt van een toenemende harmonisering tussen de stelsels voor ogen houden. Een nivellering van de stelsels moet echter geleidelijk en niet enkel opwaarts gebeuren. De sociale partners zouden op het einde van het jaar bij de nieuwe onderhandelingen voor het interprofessioneel akkoord een harmonisatietraject moeten uitwerken. Tot slot moet er bijzondere aandacht gaan naar de inschakeling in het arbeidsproces van alle bevolkingsgroepen. De overheid moet inzake mobiliteit en toegang tot de arbeidsmarkt een voorbeeldfunctie vervullen. De huidige aanpak van de federale regering op basis van zeer concrete projecten (bv. personeel van Belgacom voor de uitrol van de elektronische identiteitskaart) creëert de voedingsbodem voor een algemeen mobiliteitsbeleid. Ook in haar aanwervingspolitiek moet de overheid bijzondere aandacht hebben voor de groepen van de bevolking die op dit ogenblik nog altijd ondervertegenwoordigd zijn. Activering De overheid heeft reeds belangrijke stappen gezet in de activering van werklozen. Hiertoe werden belangrijke afspraken gemaakt tussen de federale regering en de gewestregeringen. De volgende Vlaamse regering moet de begeleiding van werklozen als prioritair beschouwen. Voor 2004 werd alvast een budget van 33 miljoen ¬ uitgetrokken. Langdurig werklozen hebben veelal nood aan een individueel begeleidingstraject op maat. Vandaar dat de Vlaamse regering opteert voor een samenwerking tussen de VDAB, die instaat voor de trajectbepaling en bewaking, en private firmas, die de eigenlijke begeleiding voor hun rekening nemen. Werklozen hebben recht op de beste begeleiding en opleiding die er op de markt te krijgen is. Tegenover het recht opleiding en begeleiding staat de plicht van elke werkzoekende om ernstige en volgehouden inspanningen te leveren, niet alleen om een nieuwe job te vinden, maar ook om zijn kwalificaties en zijn kansen op de arbeidsmarkt stelselmatig te verbeteren. Wie niet werkzoekend is, in de letterlijke betekenis van het woord, zal niet langer recht hebben op werkloosheidsuitkeringen. Een goede samenwerking tussen de federale RVA en de regionale arbeidsbemiddelingsagentschappen is uiteraard noodzakelijk voor de efficiëntie van het systeem. Versterken van ondernemerschap Sensibiliseren Ondernemerschap wordt nog altijd te vaak in een negatief daglicht gesteld. Zonder ondernemerschap is er echter geen welvaartscreatie. Reeds in het onderwijs moeten jongeren hiervan bewust worden. Tal van projecten zoals Bizidee en mini-ondernemingen trachten hieraan te verhelpen. Er moet echter in het reguliere leerpakket meer aandacht aan ondernemerschap worden geschonken, zoals in de angelsaksische traditie, waar via inventieve opdrachten de ondernemingszin en creativiteit van leerlingen wordt aangescherpt. Dit zijn immers eigenschappen die niet enkel voor zelfstandigen belangrijk zijn, maar waar ook in onze moderne arbeidsorganisatie steeds meer vraag naar is. Het is meer dan wenselijk tussen de onderwijswereld en het bedrijfsleven een permanent overlegforum Taskforce Onderwijs-Onderneming op te richten, onder impuls van de Vlaamse ministers van onderwijs en economie. Dit moet pro-actief kunnen anticiperen op nieuwe tendensen die de afstemming van het Vlaamse onderwijsbeleid op het bedrijfsleven bevorderen. Een volwaardig sociaal statuut Ondernemen is risico nemen. Een ondernemer weet bijgevolg dat hij niet dezelfde sociale bescherming kan genieten dan een werknemer. Toch neemt dit niet weg dat de kloof tussen het werknemers- en het zelfstandigenstatuut kleiner moet worden. De programmawet die deze week wordt goedgekeurd in het parlement bevat een jaarlijkse verhoging van het minimumpensioen met gemiddeld 30 ¬ per maand. De eerste verhoging gaat in op 1 september van dit jaar. De volgende drie jaren komt er telkens 30 ¬ bij. Dit betekent dat op vier jaren tijd het pensioen maandelijks met 120 ¬ zal zijn gestegen. De kloof met het werknemerspensioen wordt meer dan gehalveerd. De uitbouw van een eerste pijler bis moet op termijn het pensioen van de zelfstandigen op het niveau van de werknemers brengen. De tegenstelling tussen kleine en grote risicos is achterhaald. De federale regering zal in overleg met de middenstandsorganisaties de incorporatie van de kleine risicos uitwerken, net als een verhoging van de invaliditeitsuitkering. Beschikbaarheid van risicokapitaal De Vlaamse regering steunt via de vzw Business Angels Network de zoektocht naar risicokapitaal. Daarnaast heeft de Vlaamse regering "ARKimedes" opgericht, een systeem dat op structurele wijze risicokapitaal wil activeren naar Vlaamse starters en KMO's (Kleine en Middelgrote Ondernemingen) toe. Daartoe trekt het ARKimedes-Fonds middelen aan vanuit het publiek. Voor investeringen in starters en KMO's krijgen deelnemende burgers in ruil voor hun bijdrage tot het fonds recht op een belastingvermindering ten bedrage van 35% van hun inbreng, gespreid over 4 jaar, bovenop het normale rendement dat verwacht wordt van het ARKimedes-Fonds. Verwacht wordt dat deze regeling in de komende jaren zal leiden tot meer dan 1.000 nieuwe starters en KMOs. De regeling biedt aan professionele risicokapitaalverschaffers de mogelijkheid om bovenop elke euro eigen middelen die zij investeren in een Vlaamse starter of KMO, een bijkomende euro te investeren vanuit een ARKimedes-fonds. Het ontwerp-decreet werd reeds goedgekeurd. Het advies van de Europese Commissie was gunstig, het is enkel wachten op het advies van de Raad van State op het uitvoeringsbesluit. Risicokapitaal blijft echter een nijpend probleem. Er moeten bijgevolg bijkomende steunmaatregelen worden getroffen: een wachtuitkering of werkloosheidsuitkering zou moeten kunnen worden omgezet in kapitaal. Dit stimuleert jongeren en werklozen om een eigen zaak op te starten. Herkansing Tot slot moet er een aanpassing komen van de faillissementswet door de mogelijkheid van het schuldloos faillissement te voorzien. Een ondernemer die failliet gaat moet van het stigma van de mislukking kunnen worden verlost en, zonder achtervolgd te worden door de feiten van het verleden, een nieuwe zaak kunnen opstarten. Rekening houdend met de impact hiervan op de kredietwaardigheid van ondernemingen, moet verschoonbaarheid toch ook mogelijk zijn voor rechtspersonen. Versterken waar we goed in zijn: kennis en innovatie De voornaamste doelstelling van Lissabon is van Europa de meest competitieve kenniseconomie van de wereld maken. Als we dat willen bereiken hebben we geen andere keuze dan te investeren in kennis en innovatie. Maar ook nog een andere reden benadrukt die keuze voor ons land. Willen we economische activiteit duurzaam verankeren in ons land, dan moeten we ervoor zorgen dat we ons comparatief voordeel versterken. Gezien hooggeschoolde krachten onze sterkte uitmaken, is kenniscreatie daartoe het middel. Financiële verankering is een illusie, verankeren door kennis is mogelijk maar dan moeten we ook de kennis zelf verankeren. Beter doen dan het gevraagde Vlaanderen heeft er resoluut voor gekozen om zo snel mogelijk de Europese 3%-norm te halen. Vlaanderen zit nu reeds bij de koplopers. Vlaanderen besteedt 2,68 % van zijn Bruto Regionaal Product aan Onderzoek & Ontwikkeling. Dit percentage is sterk gestegen terwijl het bij de andere Europese landen stagneerde of zelfs achteruit ging. Dit wordt gekoppeld aan een beleid dat administratieve vereenvoudiging vooropstelt. Het aantal programmas werd drastisch gereduceerd en voor het bedrijfsleven werd alles samengebracht binnen het Instituut voor de aanmoediging van Innovatie door Wetenschap en Technologie (IWT), dat het unieke loket werd. Voor de KMOs werden de 5 bestaande programmas in 1999 samengevoegd in één KMO-programma beheerd door het IWT. Dat administratieve vereenvoudiging werkt, blijkt uit het succes daarvan: het aantal KMOs dat beroep deed op IWT-steun verdrievoudigde. Ook federaal werd onder meer in Gembloux de nadruk gelegd op onderzoek en ontwikkeling. 76 wetenschappelijke instellingen betalen nu minder belastingen op het loon van hun onderzoekers. Dit wordt vanaf 1 januari 2005 uitgebreid naar alle ondernemingen die met die instellingen samenwerken. Er zijn ook maatregelen genomen om nieuwe technologie, zoals clean technologie, naar ons land aan te trekken. Vlaanderen heeft werk gemaakt van de realisatie van een aantal excellentiepolen om het hoofd te bieden aan een aantal sectorspecifieke besognes: - Vlaams Instituut voor Logistiek - Flanders Mechatronics (machinebouw) - Flanders Drive ((toeleverancies) in de automobielsector) - Geo-Informatiepunt De Vlaamse overheid heeft er zich in het Vlaamse Innovatiepact bovendien toe geëngageerd om jaarlijks de inspanning voor O&O op te trekken met 60 miljoen euro. Om de inspanning te versnellen werd dit bedrag in 2004 opgetrokken tot 90 miljoen euro. Dit Innovatiepact is op zich reeds een uniek initiatief. De overheid heeft er zich, samen met het bedrijfsleven en de onderzoeksinstellingen, toe verbonden om de 3%-norm te halen en in het Innovatiepact werd de weg uitgetekend die daarvoor zal gevolgd worden. De overwinning van ideeën Onderzoekers in een bedrijf of aan onderzoeksinstellingen met goede ideeën moeten daarvoor beloond worden. Onderzoeksterreinen waarin wij nu uitblinken of morgen zullen uitblinken, zijn immers onze sterktepunten. De bedoeling moet zijn om een schema uit te werken waarbij nagegaan wordt op welke terreinen Vlaanderen excellentie kan aanbieden zowel voor basisonderzoek, toegepast onderzoek als naar de industriële mogelijkheden toe. Op die sterktepunten moeten we onze focus richten. Wij willen voor deze investeringen van onderzoek en ontwikkeling 100 miljoen euro extra budget uittrekken. Het slim investeren van deze middelen, zal er niet alleen toe leiden dat Vlaanderen de 3%-norm als één van de eerste in Europa zal halen, maar ook dat de kenniseconomie in ons land op een duurzame wijze gegarandeerd is. Infrastructuur en logistiek: het skelet van onze economie Zonder goede wegen, openbaar vervoer, postbedeling en telecommunicatie kan een economie onmogelijk functioneren. Het is dus essentieel dat we de hervormingen die gaande zijn verder zetten voor een degelijke infrastructuur en logistiek. We moeten er immers voor zorgen dat deze ook na de liberalisering van de markt competitief blijven en een uitstekende dienstverlening blijven garanderen. Energie Op federaal niveau hebben we reeds heel wat acties ondernomen om de druk op de elektriciteitsprijs voor de bedrijven en de gezinnen te drukken. De liberalisering van de elektriciteitsmarkt is niet mislukt, ze is gewoon niet af. Daartoe moeten er nieuwe spelers op de markt van de elektriciteitsproductie echte concurrentie brengen. Het bouwen van nieuwe en milieuvriendelijke productie-eenheden moet aangemoedigd worden en er moet in deze een wisselwerking ontstaan met de gewesten daar deze bevoegd zijn voor het afleveren van een bouwvergunning voor deze installaties. Daarnaast moeten de interconnectoren (vooral op de zuidgrens) geoptimaliseerd worden, moet een elektriciteitsbeurs georganiseerd worden en moet de capaciteit van de veiling (VPP) opgedreven worden. De federale regering moet hiervan een absolute prioriteit maken. Voor de bedrijven voeren we de degressiviteit in. Dit betekent dat bedrijven worden ingedeeld in verschillende schijven naargelang hun verbruik. Naargelang de hoogte van de schijf moeten zij minder federale heffing betalen. Op regionaal niveau moeten we eenzelfde systeem van degressiviteit uitwerken op de heffingen die door de Vlaamse overheid geheven worden op de elektriciteitsprijs. Spoorwegen Mobiliteit is een cruciale schakel in onze economie. De toename in mobiliteit moet vooral worden opgevangen door het openbaar vervoer. De hervorming van de NMBS zit op schema. Er zijn ook een aantal bijkomende beslissingen genomen om goederenvervoer en het gecombineerd personenvervoer aan te moedigen. De uitdaging voor de toekomst zal er vooral in bestaan om Brussel nog beter bereikbaar te maken door de uitbouw van het GEN, de diabolo, de afstemming trein/tram/bus te optimaliseren, en meer parkeergelegenheid te voorzien bij de stations om de trein meer bereikbaar te maken voor iedereen. Telecommunicatie De telecom is een van de belangrijkste schakels van onze toekomstige economie. De openstelling van de telecommarkt heeft geleid tot een spectaculaire verbetering van de dienstverlening. Ons land staat aan de Europese top inzake breedbandpenetratie en dat moet zo blijven. Iedereen moet de mogelijkheid krijgen om goedkoop op internet aangesloten te worden. Zo kan bijvoorbeeld telewerk aangemoedigd worden. Via internet kan ook de relatie van de overheid met de burger drastisch veranderen. Zo is er al e-governement, tax-on-web, e-health,&Deze toepassingen maken de overheid meer bereikbaar en verlichten de papierberg aanzienlijk. Aangezien telecommunicatie een cruciaal hulpmiddel is en enkel maar in belang zal toenemen, moet de overheid ervoor zorgen dat iedereen toegang ertoe heeft. Post De Post staat voor een bijzonder grote uitdaging. Tachtig procent van de opbrengsten van de Post bestaat immers uit sterk bedreigde activiteiten door de forse toename van electronische substituten. De Post heeft nood aan strategische partners, die haar doorheen dit hervormingsproces gidsen. Hiertoe wordt een studie voorbereid. Luchtvaart De federale regering heeft zich ertoe geëngageerd om DHL in België te houden. Tegen september moet een akkoord tussen DHL, BIAC en de diverse overheden ter zake worden afgesproken. Aan het betrokken bedrijf moet bovendien rechtszekerheid op lange termijn worden geboden. Dit dossier is ook van strategisch belang voor de verdere ontwikkeling van BIAC, de luchthavenuitbater. Havens en Waterwegen Onze havens genereren veel welvaart en zorgen ervoor dat Vlaanderen het logistieke knooppunt van Europa blijft. De Vlaamse regering zal volgende vrijdag twee belangrijke dossiers goedkeuren: één voor de haven van Antwerpen (Deurganckdok) en één voor de haven van Gent (financiering project Provag). De afwerking van het Deurganckdok is prioritair om van Antwerpen de grootste containerhaven van Europa te maken. Een van de oplossingen van ons fileprobleem is het stimuleren van de binnenvaart. Op die manier kan veel vracht van onze autowegen gehaald worden. Het is ook een milieuvriendelijke oplossing. Daarom moeten de inspanningen om de binnenvaart te promoten en om de infrastructuur ervan te verbeteren en te moderniseren, voortgezet worden. Om een vlot verkeer alsook de veiligheid te verbeteren, zou de Vlaamse overheid ook de verkeersreglementering over de waterwegen moeten kunnen controleren. Groene ruimte en ondernemen Economische groei en ontwikkeling zijn van groot belang. Een gezonde economie zorgt voor koopkracht, werkzekerheid en welvaart. Echter, economische groei mag niet ten koste gaan van het milieu. Ook de generaties die na ons komen moeten kunnen genieten van de weldaden van een open ruimte en een proper milieu. Iedereen kent de weldaden van een wandeling in de natuur en de bossen. De economische ontwikkeling moet gebeuren met respect voor de ecologie en mag er niet ten koste van gaan. Ecologie, economie en landbouw moeten hand in hand gaan. Werkbaar regelgevend kader (cfr. Infra) De omzetting van Europese richtlijnen moet correct verlopen, maar mag geen verstrenging inhouden. De Europese verplichtingen moeten op tijd in Belgische/Vlaamse reglementering worden omgezet. Door consequent de reglementering integraal om te zetten niet meer maar ook niet minder willen wij de nodige rechtszekerheid aan de sectoren bieden. Dit moet een gezond ondernemersklimaat en rechtszekerheid bieden. Bij de voorbereiding van regelgeving moeten de milieuvoorwaarden die aan een bedrijf worden opgelegd rekening houden met de Best Beschikbare Technieken (de zgn. BBT) en de financiële haalbaarheid. Investeringen en onderzoek in milieuvriendelijke technieken moeten verder worden gestimuleerd, onder meer via fiscale weg naar het voorbeeld van de invulling van Kyotoplan. Voor Kyoto moeten alle beschikbare beleidsinstrumenten ten volle kunnen worden gebruikt. Bedrijven moeten een pact kunnen sluiten met de overheid dat bepaalt hoe de bedrijven aan de milieunormen kunnen voldoen. Bedrijven bepalen zelf de manier hoe zij deze normen wensen te bereiken en waarbij de overheid rekening houdt met de specificiteit van het bedrijf. Hierbij moet de overheid ook rekening worden houden met de financiële haalbaarheid, de Best Beschikbare Technieken en de kosten/baten. Landbouw als eerstelijnszorg van de natuur Landbouwers staan mede in voor de eerstelijnszorg van de natuur. Onze landbouw, zeker na de uitbreiding van Europa, zal verder moeten evolueren. Daartoe heeft de Vlaamse regering de voorbije legislatuur een flankerend beleid uitgedokterd. Volgende maatregelen zien wij als noodzakelijk om een aan onze leefwereld aangepaste Vlaamse landbouwsector verder kansen te geven. Landbouwers die op gebied van milieu, dierenwelzijn, plattelandsbeheer, natuurbeheer, verder willen gaan dan de wettelijke verplichtingen en die dus concreet inspelen op een maatschappelijke vraag moeten daarvoor een faire vergoeding kunnen krijgen. Landbouwers die wensen te investeren in het verkorten van de voedselketen en zo consument en producent weer dichter bij elkaar brengen zullen ook kunnen rekenen op een financiële tegemoetkoming, afkomstig uit de tweede pijler van het GLB (gemeenschappelijk landbouwbeleid) De productie van groene energie kan een win-win situatie opleveren voor landbouw én leefmilieu. De Vlaamse regering wil middelen vrijmaken om de haalbaarheid van groene energie op basis van landbouwgrondstoffen en dierlijke mest ernstig te onderzoeken en roept ook de privésector (elektriciteitsmaatschappijen) op de mogelijkheden van samenwerking met de landbouwsector grondig te onderzoeken. Dit moet het mestverwerkingsbeleid stimuleren Ruimtelijk beleid en vrijheid Het kan niet ontkend worden dat de ruimtelijke ordening in Vlaanderen een complex gegeven is. Door het inspelen op elkaar van zowel Europese als Vlaamse regelgeving, hebben de burgers de indruk dat zij wat hun eigendom betreft, zwaar worden betutteld. Daarbij komt dat de regelgeving door de administratie soms op zeer rigide manier wordt toegepast, waarbij niet altijd rekening wordt gehouden met de inspanningen die bedrijven en burgers zelf willen doen om een gezond milieu en een leefbare ruimte na te streven. Er is nood aan een dynamisch, op ontwikkeling en realisatie gericht ruimtelijk beleid dat ruimte geeft aan de behoeften van de huidige generatie zonder de kansen en mogelijkheden van de toekomstige generaties te hypothekeren. De Vlaamse overheid is echter slechts één van de spelers in het veld. Dit uitgangspunt erkent de groeiende behoefte aan gedifferentieerd maatwerk en de nood aan interactieve, ontwikkelingsgerichte planvorming met betrokkenheid van alle bij een bepaald gebied belanghebbende partijen. Enkel zo worden problemen effectief aangepakt en worden kansen benut. Dit vergt ook deregulering en minder bureaucratie in een volgehouden traject van drastische vermindering van het aantal wetten, reglementen en regels. Er is nood aan een doelgericht grondbeleid, met meer opportuniteiten en verantwoordelijkheden voor de markt zonder concurrentievervalsing tussen verschillende actoren, waarbij de overheid zich vooral dient te concentreren op haar dienende functie en prioritair aandacht dient te besteden aan de werkelijke doelgroep en waar private en publieke initiatiefnemers op voet van gelijkheid worden behandeld en zelf kunnen beslissen om samen publiek-private samenwerkingsprojecten te realiseren. Op basis van deze uitgangspunten kan een Vlaams grondbeleidsplan worden uitgewerkt. Er dient een duidelijke en uniforme regeling inzake voorkooprechten te worden vastgesteld, met als fundamentele uitgangspunten dat plannen die gekoppeld zijn aan een voorkooprecht op perceelsniveau worden afgebakend en via één loket digitaal te raadplegen zijn op het internet, dat zij de noodzaak van een voorkooprecht uitdrukkelijk motiveren, dat zij een zo groot mogelijke transparantie garanderen (openbaar onderzoek, bekendmaking in het Belgisch Staatsblad en betekend aan elke eigenaar in de aan het voorkooprecht onderhevige perimeter) en dat voorzien wordt in passende sancties indien de overheid na uitoefening van het voorkooprecht verder niets meer onderneemt. Grondbeleid of het inzetten van instrumenten voor grondbeleid zijn immers onlosmakelijk verbonden met de bevoegdheden inzake ruimtelijke ordening. Doelstelling moet zijn om de bestemmingen feitelijk te realiseren en de daarbij horende financiële aspecten goed en eerlijk te regelen. Vrijwillige samenwerking zal steeds de voorkeur hebben. Wij menen dat voluit verder moet gegaan worden in het vergemakkelijken van het verwerven van een eigen woning. Dit is de beste sociale waarborg voor de oude dag. De Vlaamse regering verlaagde de registratierechten reeds tot 10% (5% voor het klein beschrijf). Gezien de positieve invloed die deze maatregel heeft gehad op de woningmarkt en de inkomsten voor de overheid, zal de overheid daarom een extra inspanning leveren voor het verlagen van de registratierechten tot minstens het Europese gemiddelde (6%). Lage registratierechten bevorderen tevens de mobiliteit. De Europese Commissie heeft een voorstel klaar waardoor de BTW op nieuwbouw kan verlaagd worden tot 6%. Indien na evaluatie blijkt dat deze maatregel een gelijkaardige stimulans betekent voor de bouwmarkt en de inkomsten voor de overheid als de verlaging van de registratierechten, dient ook op dit vlak een verlaging te worden doorgevoerd. De huidige planschadevergoeding die vandaag slechts kan verkregen worden via een rechterlijke procedure moet bovendien sneller kunnen afgehandeld worden via een loutere administratieve uitbetaling zonder beroep op de rechter. Ten slotte dienen de eigenaars vergoed te worden voor de minwaarde die hun onroerend goed heeft geleden ingevolge sectorale beperkingen of bouwverboden en niet enkel ingevolge planologische bestemmingswijzigingen. De huidige vergoedingssystemen in de verschillende sectoren zijn immers uiteenlopend geregeld, hetgeen de rechtszekerheid niet ten goede komt. Er dienen, zo nodig, planologische compensaties voorzien te worden indien de bestaande bestemmingsplannen ingevolge sectorale plannen worden gewijzigd. Meer kwaliteit door minder regels Het is vandaag in heel Europa moeilijk om nieuwe jobs te creëren. Eén van de voornaamste redenen voor de Europese groeiachterstand is de overdaad aan regels en reglementen. Zowel de Europese Unie, als elk van de lidstaten zelf zijn wereldkampioen in het uitvaardigen van regels. Duizenden wetten, besluiten, richtlijnen en verordeningen worden jaarlijks met de beste bedoelingen opgesteld, maar verstikken helaas stilaan onze economie en brengen bedrijven in ademnood. Minder economische groei en meer werkloosheid zijn het gevolg. Een test voor alle toekomstige wetgeving We hebben reeds het voorstel gedaan om op Europees vlak een nieuwe test in te voeren waarbij elk ontwerp van Europese maatregel moet voldoen aan drie criteria: het mag geen jobs kosten, het mag de koopkracht niet aantasten en het mag niet leiden tot meer bureaucratie en administratieve overlast. Om de economische competitiviteit in ons land op te krikken, moeten we vanaf september 2004 dezelfde test ook op onze eigen wetten en decreten toepassen. Een screening van alle huidige wetgeving en administratie Zowel op Vlaams als op federaal niveau zijn reeds ernstige inspanningen gebeurd inzake administratieve vereenvoudiging. Federaal is hiervoor een staatssecretaris aangesteld, in Vlaanderen is een Kenniscel Wetsmatiging opgericht. In onderlinge samenwerking is zo het eensluidend verklaard afschrift afgeschaft, werd de bouw en milieuvergunning geïntegreerd en zijn de aanvragen voor innovatiesteun, studietoelagen, bouwvergunning vereenvoudigd. Het meldpunt Kafka.be registreert dagelijks heel wat onnuttige regels en papieren, waarvan verschillende vereenvoudigingsvoorstellen door de ministerraad werden goedgekeurd. Er zijn nog heel wat concrete vereenvoudigingen die we de komende jaren willen doorvoeren. Zo moeten de fiscale zegels en takszegels afgeschaft worden. Vergunningen moeten via de Kruispuntbank ook elektronisch bezorgd worden. Ook op het Europees vlak moeten subsidieaanvragen eenvoudiger worden. Maar naast concrete vereenvoudigingen moeten we ook fundamenteel onze wetgeving aan een grondige screening onderwerpen. Daartoe willen we de Coördinatiecommissie van de Raad van State verruimen. Deze commissie moet zorgen voor een uniform begrippenkader en een eenvoudige rechtstaal en moet aangeven welke wetten voorbijgestreefd zijn of een evaluatie nodig hebben. Bovendien zou wetgeving sowieso na 10 jaar invoering verplicht geëvalueerd moeten worden. Tot slot moeten we durven kijken in hoeverre regels en verboden kunnen omgezet worden in stimulansen en aanmoedigingen. Gezonde overheidsfinanciën Budgettair kader 2004-2007 De regering heeft voor de periode 2003-2007 een strak budgettair kader uitgetekend. Doestelling is een evenwicht op de begroting in 2003 en 2004 en ook in 2005 en 2006 om te komen tot een klein surplus in 2007. Financieel wordt dus een zorgzame koers gevaren, zonder de economie te verstikken. Resultaat: België scoort beter dan de buren. En, dit zowel inzake begroting als inzake groei. Ondanks de moeilijke internationale omgeving heeft België in 2003 een overschot op de begroting in procent van het BBP van 0.2% tegenover een deficit van 3.9% bij de buurlanden, Duitsland, Frankrijk en Nederland. Sinds 2002 groeit de economie in België beduidend sneller dan bij de buren. Voor de periode 2002-2005 wordt door de Europese Commissie een positief groeidifferentieel van België tegenover zijn buren vastgesteld van +0.6%. Binnen het strikt budgettair kader heeft deze regering ruimte voorzien om creatief te investeren in de toekomst van een solidair België. Daarbij wordt in uitvoering van het regeerakkoord bijzondere aandacht besteed aan de gezondheidszorg, de veiligheid, de modernisering van de overheidsbedrijven, de vermindering van de lasten op arbeid en de integrale uitvoering van de hervorming van de personenbelasting, die in 2006 op kruissnelheid komt. Deze prioriteiten zijn budgettair haalbaar door een strikte beheersing van de uitgaven en de inkomsten van de Federale Overheid en de Sociale Zekerheid. Daarnaast leveren ook de gemeenschappen en gewesten een belangrijke bijdrage tot het algemeen evenwicht van de overheid. De uitgaven blijven binnen het haalbare omdat de forse inspanningen ten gunste van de gezondheidszorg (groei uitgaven:+4.5%), de modernisering van de overheidsbedrijven en van de veiligheid, gecompenseerd worden door een strikte beheersing van de andere primaire uitgaven van de federale overheid (primaire uitgaven in totaliteit gemiddeld over de periode 2004-2007: +2.23%) en van de niet-gezondheidsuitgaven binnen de Sociale Zekerheid (amper +1% reëel voor pensioenen, werkloosheid, invaliditeit e.a.). De inkomsten van de overheid, op de hervorming van de personenbelasting en de lastenverlaging voor de bedrijven na, houden gelijke tred met de evolutie van de welvaart (BBP). Dit alles zorgt ervoor de schuld van de overheid daalt van meer dan 100% in 2003 naar minder dan 90% (vermoedelijk 86%) tegen eind 2007. Vlaanderen levert bij dit alles een uitermate belangrijke bijdrage. De Vlaamse overheid heeft de afgelopen legislatuur de schuld gehalveerd, haar verplichting inzake het stabiliteitspact rigoureus nagekomen en de meerinkomsten die ze genoot besteed aan lastenverlagingen en bijzondere inspanningen in de zorg, het onderwijs en het infrastructureel weefsel. De begroting 2005 en 2006 zal een aantal structurele ombuigingen in het beleid moeten realiseren. Activering van werklozen, creatie van jobs en een vernieuwde kijk op de problematiek van de eindeloopbaan zullen zowel meer mensen aan het werk helpen als de sociale zekerheid financieel gezond houden. Maar niet alle activeringsmaatregelen vergen geld. Belangrijk voor de toekomst is een vernieuwende regelgeving die creativiteit ondersteunt en inactiviteit tegengaat. Budgettair beleid op lange termijn De regering heeft voor de periode 2004-2007 belangrijke financiële marges vrijgemaakt om aan de dringendste maatschappelijke uitdagingen het hoofd te bieden en de groei van de werkgelegenheid te bevorderen. Dit betekent niet dat op middellange termijn dezelfde uitgavendynamiek moet en kan worden aangehouden. Een trager groeiritme van de primaire uitgaven is nodig om de ruimte te creëren voor de permanente nood aan een verdere verlaging van de lasten op arbeid en ondernemingschap en voor de creatie van een reserve om de toekomstige kosten van de vergrijzing op te vangen zonder sociale afbraak. Volgens de Studiecommissie voor de vergrijzing blijft de toename van de budgettaire kost van de vergrijzing beperkt tot 0% in 2015 om nadien toe te nemen tot +3.4% van het BBP in 2030. Hoe kan deze kost van de vergrijzing, die op 3.4% van het BBP wordt geraamd, worden opgevangen? Twee grote assen tekenen zich af: 1 Een strikt budgettair beleid met een stijgend primair saldo. Doelstelling is de overschotten op de begroting geleidelijk op te trekken van +0.3% in 2007 naar +2.7% in 2015. Daardoor creëert men een ruimte van 2.4% van het BBP om vanaf 2015 de stijgende uitgaven voor de vergrijzing op te vangen. Dit vergt echter geen 100% besparingen. Door dit budgettair pad daalt de schuldgraad van 89% eind 2006 naar 56% eind 2014. Een daling van de schuldratio met 33 procentpunt levert met een impliciete rentevoet van 4.4% een winst op van 1.45% van het BBP ten gevolge van lagere uitgaven voor intrestlasten. Deze winst mag niet worden uitgegeven maar moet integraal worden omgezet in surplussen. Daarnaast moet ook het primair saldo van 2007 tot 2015 toenemen met +0.95% van het BBP (van 3.9% in 2007 naar 4.9% in 2015). 2 Een activerend arbeidsmarktbeleid. Volgens de Vergrijzingcommissie staat een actief arbeidsmarktbeleid, dat uitgaat van een verhoging van de activiteitsgraad die overeenstemt met de toename van de brugpensioenen in het scenario van de Studiecommissie en van een daling van de structurele werkloosheid met ongeveer 20%, borg voor 165 000 nieuwe arbeidsplaatsen. Het zorgt tevens voor een daling van de budgettaire kost van de uitgaven voor de vergrijzing met 0.9 procentpunt. De studiecommissie heeft niet berekend wat de terugverdieneffecten inzake inkomsten zijn van een soortgelijk activeringbeleid. Beleidsprioriteiten op langere termijn Een voorzichtig budgettair beleid betekent niet dat er geen ruimte meer is voor een sociale overheid en een overheid ten dienste van de werkgelegenheid.