Toespraak van eerste minister Guy Verhofstadt - VBO
Mijnheer de voorzitter
Dames en Heren,
Het verheugt me hier vandaag nog eens het woord te kunnen voeren voor een publiek van ondernemers. In princiep zijn dat immers mensen die professioneel gedwongen zijn op iets langere termijn te denken dan het cijfer van de dag of zelfs de jaarrekening en het dividend van straks. Dit lijkt me dus het ideaal forum om nogmaals uiteen te zetten welke visie er achter de ambities van de nieuwe regering zit.
Mijnheer de voorzitter Dames en Heren, Het verheugt me hier vandaag nog eens het woord te kunnen voeren voor een publiek van ondernemers. In princiep zijn dat immers mensen die professioneel gedwongen zijn op iets langere termijn te denken dan het cijfer van de dag of zelfs de jaarrekening en het dividend van straks. Dit lijkt me dus het ideaal forum om nogmaals uiteen te zetten welke visie er achter de ambities van de nieuwe regering zit.
Ik zeg ,,nogmaals", omdat ik dat al eerder geprobeerd heb, maar je nooit vooraf meer zeker bent welk zinnetje - of zelfs bijzinnetje - de titels van het nieuws zal halen. Vorig jaar moest ik wel een perspectief op korte termijn aanbieden, vermits ik geen enkele zekerheid had over de periode na de aanstaande verkiezingen. Vandaag staan we echter aan het begin van een legislatuur. Dat is, ondanks de licht stijgende verkiezingskoorts in belendende beleidsniveaus, het ideaal moment om eens verder vooruit te kijken, tot ver voorbij de beeldbuis in ons salon. Ik wil hier concreet in zeven punten perspectief bieden. Laat me beginnen met de economische toestand. In 2001 bedroeg de groei in ons land 0,8 %, in 2002 0,7 %, dit jaar in het beste geval 1 %. We hebben in de technische betekenis van die term , en in tegenstelling tot Duitsland en Nederland , net geen recessie gekend, wel een langdurige laagconjunctuur. We moeten naar de vroege jaren tachtig terug om drie jaar op rij een groei van 1 % of minder terug te vinden. Ouderen onder U herinneren zich ongetwijfeld de algemene wanhoop en onrust toen, met devaluatie, indexsprongen en zelfs algemene stakingen. Vandaag is de crisissfeer nauwelijks aanwezig bij de bevolking en grotendeels beperkt tot de wereld van de ondernemers zelf. Dat dit zo is , en dit is mijn tweede punt - wijt ik grotendeels aan het feit dat we de crisis van de jaren tachtig veel slechter weerstonden dan onze buurlanden en nu minder getroffen worden. Zowel qua groei, als qua werkgelegenheid als qua begrotingstekorten zijn onze prestaties niet schitterend, maar wel nog beter dan bij onze buren, de vroegere modelstaten Nederland en Duitsland voorop. Ik vraag aan iedereen een verklaring daarvoor, maar vind voorlopig geen betere dan dat het beleid het verschil heeft gemaakt, met een mix van begrotingsorthodoxie, goedgekozen hervormingen en het vermijden van uitersten. Ik verklaar me nader. Dat we budgettair geen 2 tot 4 % tekort laten optekenen zoals onze buurlanden, is omdat we dat moeten, vanwege onze schuldenberg, maar ook omdat zowel de regering Dehaene als de vorige regering rigoureus op de centen zijn blijven passen. Daarnaast zijn er onder de vorige paarsgroene regering , die ooit van de historici een even goed oordeel zal krijgen als van de kiezer op 18 mei , een reeks hervormingen op gang gebracht die de economie deugd hebben gedaan: lastenverlagingen, verlagingen van de personen- en vennootschapsbelasting, de versterking van de sociale statuten van de zelfstandigen, de eerste stappen inzake modernisering van de administratie, e-government. Tenslotte hebben we de valkuilen vermeden van extreme besparingswoede die verlammend werkt op de economie, of van het mateloos beroep doen op nieuwe schulden, wat in ons land de toekomst op desastreuze wijze zou hypothekeren. Dat brengt me bij mijn derde punt. De nieuwe paarse regering heeft duidelijk minder krediet meegekregen bij haar start in de publieke opinie dan de vorige. Dat heeft ongetwijfeld te maken met een moeilijk formatieberaad, dat van in de start niet anders dan moeilijk kon zijn met vier winnaars van verkiezingen die alle vier hopen bij de volgende verkiezingen dat opnieuw over te doen. Maar dieperliggend was er nog een andere oorzaak. De gemakkelijke hervormingen zijn voorbij. De administratie hervormen, de belastingen verlagen, de vennootschapsbelasting aantrekkelijker maken, de laagste pensioenen van de zelfstandigen optrekken waren hervormingen die zo evident leken dat het veeleer verbaast dat ons land pas in de eenentwintigste eeuw er aan begonnen is. Met het nieuwe kabinet gaat het niet meer om een inhaalbeweging van noodzakelijke vernieuwingen, wel om het doorhakken van de moeilijkste knopen inzake de toekomst. Waarheen evolueert onze economie in een eengemaakt Europa en een globaliserende wereld? Welk soort overheid willen we, een slaafse, gepolitiseerde, of een zelfbewuste en tot op zekere hoogte autonoom denkende? Waar ligt de grens van de betaalbaarheid inzake sociale zekerheid, en hoeveel daarvan kunnen we besteden aan de onvermijdelijk stijgende kosten in pensioenen en gezondheidszorg? Wat doen we met de aangegane verplichtingen inzake het terugdringen van het broeikaseffect? Dat zijn geen eenvoudige discussies, en ik vrees dat ze amper in de hedendaagse media aan te snijden zijn. Laten we daarbij , en dat is mijn vierde punt - ook niet blind zijn voor de mechanismen van kortzichtigheid in onze samenleving, die we in de vorige crisis een kwarteeuw geleden zo nadrukkelijk hebben zien opduiken: een neiging om alsmaar hogere verwachtingen te koesteren en zich geen vragen te stellen rond de financiering ervan, een neiging om loonsverhoging te verkiezen boven werkgelegenheid en rendabiliteit, en een neiging om te blijven investeren in ondernemingen van het verleden. Die mechanismen zijn zeker niet verdwenen, ook al zijn ze niet meer zo nadrukkelijk zichtbaar als omstreeks 1980. Dames en heren, Mijn vijfde punt gaat over de discussie over de werkgelegenheid. Ik ben blij dat Directeur Jan Smets van de Nationale Bank vorige week zijn studie heeft uitgebracht waaruit blijkt dat onze ambitie om 200.000 jobs te creëren eigenlijk onder de doelstelling blijft van wat Europa ons vraagt. Daarmee is de oeverloze discussie rond een inmiddels bijna mythisch geworden cijfer van de baan, hoop ik. Maar ik wil een perspectief aanreiken dat verder gaat. Als we meer werkgelegenheid willen scheppen en de werkloosheid willen doen dalen dan is dat ook omdat we enkel op die manier het draagvlak van de sociale zekerheid kunnen verstevigen. Ik heb vorige week op de werkgelegenheidsconferentie voorgerekend dat als alle werklozen in het land werk zouden hebben, het verschil voor de staatskas minstens 15 miljard ¬ zou zijn, aan meer-inkomsten uit bijdragen en belastingen, en minder-uitgaven aan uitkeringen. Werk is, dat zeggen alle experts, ook het beste recept tegen sociale uitsluiting en armoede. Daarnaast heeft de minister van Werk in zijn recente en veelbesproken studie over de toenemende kosten van de gezondheidszorg en de pensioenen duidelijk gemaakt hoe fragiel de financieringsmarges zijn. Voeg daar aan toe dat tussen nu en tien jaar een einde komt aan een aantal demografische trends, zoals de intrede van de baby-boomgeneratie op de arbeidsmarkt en de stijging van het percentage werkende vrouwen, en het is duidelijk dat de sociale zekerheid maar zal overleven door een maximale investering van middelen en krachten in de tewerkstelling. Ik ken natuurlijk ook de discussie onder de ondernemers over de 800 miljoen euro lastenverlaging die is aangekondigd. Maar U moet begrijpen dat de marge om veel te doen na drie jaar laagconjunctuur krimpt. Zodra die marges opnieuw groter worden, kunnen we natuurlijk meer doen. Ik ben het immers ten gronde eens met de drievoudige stelling dat duizenden nieuwe jobs er maar zullen komen als er weer echte groei tot stand wordt gebracht, als de loonontwikkeling in de hand wordt gehouden, wat bij de aangekondigde belastingverlagingen zou moeten kunnen, en als de arbeidsmarkt inderdaad zodanig hervormd wordt dat vraag en aanbod beter op elkaar afgestemd geraken. Dat lastenverlagingen veel middelen opslorpen is natuurlijk een waarheid als een koe. In 2000 ging het om een 38.000 arbeidsplaatsen extra naar wordt aangenomen. Daar tegenover stond een extra lastendaling van net geen miljard euro, gezien ze pas vanaf het tweede trimester werd doorgevoerd. Maar wat even belangrijk is, is dat zonder die extra lastendaling en zonder die extra banen de meer uitgaven voor werkloosheid en de minder ontvangsten voor de Staat samen bijna even hoog waren opgelopen. En nog waardevoller is het feit dat we daardoor veertigduizend mannen en vrouwen een job hebben bezorgd, een stuk waardigheid hebben verschaft in plaats van hun in de werkloosheid te laten verkommeren. En dat valt niet in geld uit te drukken. Ik voeg daar nog een element aan toe, mijn zesde punt. Wat we dringend nodig hebben is een perspectief voor onze economie. Waar willen we naartoe, welke specialisatie willen we bevorderen, welke niche uitbouwen in de wereldeconomie? De kenniseconomie, waar een surplus aan kennis in de economie de verantwoording wordt voor onze sowieso hoge lonen, is één van die niches en is als zodanig in het regeerakkoord uitgewerkt. Maar de consequenties ervan zijn verregaand: een onderwijs dat sterker gericht is op wetenschap en technologie en dichter bij het bedrijfsleven staat, een wetenschapsbeleid dat veel meer investeert, een overheid die zo performant is dat ze perfect haar begeleidende rol in de economie kan spelen, een beleid dat een synthese maakt en geen antipoden - van economische doeltreffendheid en ecologische en sociale gevoeligheid. Een ander perspectief dat ik heb willen aanbieden in mijn toespraak in Gent anderhalve week geleden is dat van de transporteconomie. Van oudsher is ons land een haven- en doorvoerland. Ik heb in Gent er op gewezen dat als we dit verder willen blijven zijn, we heel veel investeringen in infrastructuurprojecten nodig hebben en ook de wil om die infrastructuur uit te bouwen. Jammer genoeg is van die uiteenzetting alleen het zinnetje over Zaventem, maar misschien is dat niet eens een slechte illustratie van het probleem. Iedereen weet dat er in Zaventem nog capaciteit zat is, technisch gesproken. De realiteit is echter ook dat nog meer nachtelijke vluchten van op een luchthaven in dichtbevolkt gebied maatschappelijk nog moeilijk aanvaard wordt. Dat is een knoop die dringend moet worden ontward en die keuzes noodzaakt. Wat evenwel niet kan is geen keuze maken en de bedrijven gewoon doorsturen die zich hier in het hart van Europa willen komen vestigen. Als we de toekomst van België als transportland willen veilig stellen, dan zullen we volop moeten blijven investeren in infrastructuur. Dat de procedures om die infrastructuur uit te bouwen langer worden, ingewikkelder en steeds meer begeleid van protesten, is niet abnormaal, maar een tendens die zich in heel Europa doorzet. Dit moet ons aanzetten om zo zorgvuldig mogelijk te werk te gaan, met een maximum aan ecologische gevoeligheid. Wat echter niet kan is dat protest en bezwaren ertoe leiden dat in België geen plaats is voor nieuwe infrastructuur. Het verheugt me daarom trouwens dat we er eergisteren in geslaagd zijn na vrij korte onderhandelingen tot een globaal akkoord te komen met de gewesten en gemeenschappen over de deblokkering van een reeks dossiers, waaronder enkele cruciale infrastructuur-investeringen in het spoor: de diabolo-spoorverbinding van Leuven en Antwerpen naar Zaventem, de toegang via de Liefkenshoektunnel naar het Deurganckdok, de spoorweginstallaties van Zeebrugge, de Ijzeren Rijn, de betere verbinding tussen Brussel en Luxemburg. Daarmee ontsnappen we aan de inertie die elke regering bedreigt, omdat het vaak twee jaar duurt eer de infrastructuur gepland wordt, waarna het weer bijna verkiezingen is tegen dat de werken beginnen. Nu zal nog in de eerste helft van 2004, dus nog binnen het eerste jaar van de legislatuur, met de geplande werken van start kunnen gegaan worden. Het gaat hier overigens niet om beslissingen en debatten van de federale overheid alleen. De inbreng en medewerking van de regionale overheden is in het bepalen van onze economische toekomst cruciaal. De tijd geraakt trouwens steeds meer rijp voor een rationeel overleg tussen de beleidsniveaus, voor een coöperatief federalisme zeg maar. Dat is mijn zevende en laatste punt. We weten allemaal dat de communautaire plaagstoten het peper en zout van onze politieke discussies vormen. Maar ook daar is nood aan perspectief. De communautaire tegenstellingen zijn ooit gegroeid op de politieke breuklijn tussen een overwegend katholiek plattelands-Vlaanderen en een socialistisch industrieel Wallonië. Beide behoren inmiddels tot de voltooid verleden tijd. Ook de sociaal-economische tegenstelling zwakt af, vooral doordat Wallonië langzaam, maar zeker uit een diep economisch dal kruipt. Hoor mij niet zeggen dat het nieuwe België in de maak is. We houden nog voldoende politieke, culturele en financiële tegenstellingen over om nog vele overlegcomités, constitutionele rechtbanken en staatshervormingsfora aan het werk te houden. Maar de diepere bedding van ons communautair tweestromenland verlegt zich naar meer toenadering. En zoiets schept op zijn minst kansen voor meer rationele vormen van verstandhouding, zoals we die al een jaar of vijf uitproberen. Dames en heren Ik hoop op die manier wat perspectief te hebben geboden aan de beelden en woorden die elke dag ons hoofd belegeren. Perspectief brengt immers rust en helderheid, dat wist Leonardo da Vinci al. Perspectief is ook onontbeerlijk om de renaissance van ons land, die twintig jaar geleden begon na een langdurige politieke en economische crisis, te voltooien. Ik hoop daarbij op uw medewerking te mogen rekenen. En ik dank U.