30 jan 2004 14:45

Toespraak Verhofstadt - Eredoctoraat UGent - 20040130

TOESPRAAK VAN EERSTE MINISTER GUY VERHOFSTADT NAAR AANLEIDING VAN DE UITREIKING VAN EEN EREDOCTORAAT DOOR DE UNIVERSITEIT GENT AAN DE HEER KOFI ANNAN, SECRETARIS-GENERAAL VAN DE VERENIGDE NATIES.

Lambermont, 30 januari 2004.

TOESPRAAK VAN EERSTE MINISTER GUY VERHOFSTADT NAAR AANLEIDING VAN DE UITREIKING VAN EEN EREDOCTORAAT DOOR DE UNIVERSITEIT GENT AAN DE HEER KOFI ANNAN, SECRETARIS-GENERAAL VAN DE VERENIGDE NATIES. Lambermont, 30 januari 2004.

Monseigneur, Geachte Secretaris-generaal, Geachte Rector, Dames en heren, Het gebeurt niet elke dag dat er in mijn ambtswoning een eredoctoraat wordt uitgereikt, laat staan aan de Secretaris-generaal van de Verenigde Staten en laureaat van de Nobelprijs voor de Vrede. Ik wil u dan ook feliciteren met uw eredoctoraat van de universiteit waar ook ik heb gestudeerd. Dames en Heren, De preambule van het Charter van de Verenigde Naties is duidelijk: de volkeren van de Verenigde Naties moeten hun krachten bundelen om oorlog te vermijden, mensenrechten af te dwingen, de rechtstaat en het internationaal recht te doen naleven en te werken aan sociale vooruitgang, meer welvaart en een grotere vrijheid. Vandaag, 59 jaar na de oprichting van de Verenigde Naties, mogen we stellen dat de wereld vooruitgang heeft geboekt. In 2004 leven we in een betere wereld dan in 1945. Dat is onder meer de verdienste de Verenigde Naties en van de opeenvolgende Secretarissen-generaal. Toch blijven de uitdagingen bijzonder groot. En dan heb ik het niet alleen over Irak. Elk jaar sterven twee miljoen mensen aan tuberculose, een miljoen aan malaria, drie miljoen aan AIDS. Er zijn tientallen guerrillaoorlogen en burgeroorlogen. 840 miljoen mensen hebben honger, elke dag, elk moment. Nemen we het Human Development Report voor het jaar 2003. Dit is een rangschikking van de landen op basis van levensverwachting, onderwijs en beschikbaar inkomen. Bij de eerste 25 landen staan de West-Europese landen en landen zoals de Verenigde Staten, Japan, Australië en Israël. De laatste 25 landen zijn allemaal landen uit zwart Afrika. Voor mezelf trek ik hieruit drie lessen. Ten eerste valt het me op dat Griekenland, Ierland, Spanje en Portugal bij de eerste 25 landen staan. Twintig jaar geleden was dat niet het geval. Het is hun toetreding tot de Europese Unie en de sterke solidariteit tussen Europese lidstaten die deze landen zo vooruit hebben gestuwd. Dat schept hoop voor de Centraal ? en Oost-Europese landen die binnenkort lid worden van de Europese Unie. Ten tweede. Zolang wij in Europa en Amerika blijven vasthouden aan hoge invoertaksen en forse exportsubsidies, geven we de andere landen in de wereld geen echte kans op economische groei en menselijke ontwikkeling. Ten derde. We moeten dringend meer aandacht en ontwikkelingshulp besteden aan zwart Afrika. Veel van die landen herstellen zich pas van een slopende burgeroorlog of zitten er zelfs nog middenin. Ik denk in het bijzonder aan de zeer moeilijk sociaal-politieke en economische heropbouw van Congo, Rwanda en Burundi, landen waarmee België een speciale band heeft. Mijnheer de Secretaris-generaal, Ik heb in het verleden meermaals gepleit om de G8 of G10 van de rijke landen te vervangen door een G8 of een G10 van de continentale groepen. Deze groepen zijn vandaag reeds regionaal gestructureerd in organisaties zoals de Europese Unie, de Noord-Amerikaanse Vrijhandelsassociatie, de Associatie van Zuidoost-Aziatische landen, de Arabische Liga en de Afrikaanse Unie. Gezien het succes van de Europese Unie, lijkt het me een goed idee om ook op de andere continenten een dergelijke samenwerking te stimuleren. In Europa heeft de Unie vrede en welvaart gebracht. Dit moet ook voor de andere continenten mogelijk zijn. Ik dank u.