28 apr 2012 20:03

Amendement op de programmawet financiën

De ministerraad gaat akkoord met twee amendementen op de programmawet die minister van Financiën Steven Vanackere voorlegde.

Het gaat in de eerste plaats om een aanpassing van de zogenaamde thin cap-regel, de regel die de aftrekbaarheid van interesten beperkt indien blijkt dat de vennootschap ondergekapitaliseerd is. Ze is ingevoerd, in navolging van wat in vele andere OESO-landen bestaat, om bepaalde misbruiken van winstverschuivingen tegen te gaan.

Tijdens de parlementaire bespreking van de maatregel (naar aanleiding van de programmawet van 29 maart 2012) is het engagement aangegaan om een oplossing te zoeken 'waardoor de bedrijven die omwille van efficiëntie bepaalde financieringsactiviteiten in België centraliseren, niet economisch zouden worden getroffen'. De oplossing die nu is goedgekeurd door de ministerraad, is een netting op het niveau van de interesten die betrekking hebben op het centraal thesauriebeheer. Netting betekent dat de betaalde interesten verminderd worden met de verkregen interesten voor de toepassing van de thin cap-regel. De regeling geldt voor de financieringsverrichtingen  met verbonden vennootschappen die worden verricht in het kader van een raamovereenkomst voor gecentraliseerd thesauriebeheer op korte termijn binnen een groep van ondernemingen.

Het tweede amendement gaat over de bijzondere heffing van 4% op interesten en dividenden die is ingevoerd vanaf 2012. In het nieuwe systeem van 21% + 4% kan de belastingplichtige vragen om de extra 4% te laten inhouden op het ogenblik dat hij de inkomsten verkrijgt. Indien hij dat laat doen, dan moeten die inkomsten niet meer worden aangegeven in de fiscale aangifte. In het andere geval is er wel een aangifteplicht en moeten de inkomsten worden gemeld aan het centrale meldpunt bij de FOD Financiën, dat gescheiden is van de fiscale diensten. Kort gezegd: er is ofwel een inhouding van 4% ofwel een meldingsplicht. De vorige programmawet van 29 maart 2012  bepaalde wie de inhouding zou doen en de meldingsplicht heeft. Er is vastgesteld dat de wettelijke vertaling van dat principe toch nog enkele hiaten vertoont. Dit wordt nu duidelijker in de wetgeving vertaald:
 

  1. die taak ligt bij de (laatste) uitbetalende instelling (meestal een bank) indien het gaat om gedematerialiseerde effecten en effecten aan toonder
  2. die taak ligt bij diegene die ook de roerende voorheffing van 21% is verschuldigd in de andere gevallen (bijvoorbeeld bij effecten op naam)