21 nov 2003 16:00

Levenloos geboren kind

Op voorstel van Mevrouw Laurette Onkelinx, Minister van Justitie, en van de heer Rudy Demotte, Minister van Sociale Zaken, heeft de Ministerraad beslist tot het bijeenroepen van twee werkgroepen "beleidscoördinatie" ter bestudering van de humane omkadering van de geboorte van een levenloos geboren kind en de waardigheid van het stoffelijk overschot van de foetus, binnen het kader van hun respectieve beleidsdomein en dit in overleg met de andere betrokken leden van de regering waaronder de Minister van Werk en Pensioenen en de Staatssecretaris voor het Gezin en de Personen met een handicap.

Op voorstel van Mevrouw Laurette Onkelinx, Minister van Justitie, en van de heer Rudy Demotte, Minister van Sociale Zaken, heeft de Ministerraad beslist tot het bijeenroepen van twee werkgroepen "beleidscoördinatie" ter bestudering van de humane omkadering van de geboorte van een levenloos geboren kind en de waardigheid van het stoffelijk overschot van de foetus, binnen het kader van hun respectieve beleidsdomein en dit in overleg met de andere betrokken leden van de regering waaronder de Minister van Werk en Pensioenen en de Staatssecretaris voor het Gezin en de Personen met een handicap.

Het betreft o.a.: 1) het wettelijk vastleggen van de definitie van "het levenloos geboren kind"; 2) de verlaging van de wettelijke levensvatbaarheidgrens te onderzoeken, conform de huidige ontwikkeling van de neonatologie; 3) het creëren van het wettelijk recht voor de ongehuwde vader zijn levenloos geboren kind te erkennen; 4) het onderzoeken van het wettelijk recht om de familienaam van het kind in de akte van aangifte van een levenloos geboren kind op te nemen; 5) de wettelijke garantie op een waardige behandeling van het stoffelijk overschot van een foetus geboren vóór de levensvatbaarheidgrens door: - de wettelijke erkenning van het recht van de ouders om het stoffelijk overschot van de foetus te begraven of te cremeren en de informatieplicht van de artsen terzake; - de humane behandeling van het stoffelijk overschot van de foetus door de ziekenhuizen; 6) het optimaal doortrekken van de wijzigingen van de wettelijke levensvatbaarheidgrens naar alle relevante bepalingen in het Burgerlijk Wetboek en in de sociale wetgeving.