België op weg naar het bereiken van de Europese armoededoelstelling?
De FOD Sociale zekerheid brengt vandaag haar jaarlijkse monitoringsrapport uit over Europese armoededoelstellingen en de sociale bescherming in België. Om de Europese doelstelling te halen moet in België tegen 2030 het aantal personen met een risico op armoede of sociale uitsluiting verder dalen met 140.000, waarvan 36.000 kinderen. “We zijn halfweg de EU-2030 armoededoelstelling. Indien de huidige dalende trend kan worden verdergezet, liggen de EU-2030 armoededoelstellingen binnen handbereik,” laat Natascha Van Mechelen van de FOD Sociale Zekerheid weten.
Halfweg de EU-2030 armoededoelstelling
Tussen 2019 (referentiejaar voor de doelstelling) en 2024 nam het aantal personen met een risico op armoede of sociale uitsluiting af met 139.000 (gemiddeld 27.800 per jaar). Hoewel het nog steeds gaat over iets meer dan 2 miljoen (2.121.000) mensen, waren er sinds de start van de meting nooit minder mensen met een risico op armoede of sociale uitsluiting in België. De volgende zes jaren is eenzelfde daling met 140.000 personen (gemiddelde 23.300 per jaar) nodig om de Europese armoededoelstelling tegen 2030 te halen. Specifiek voor kinderarmoede gaven de cijfers vorig jaar aan dat de Europese armoededoelstelling was bereikt. In de 2024 meting stijgt de kinderarmoede opnieuw. Om de doelstelling voor kinderarmoede effectief te halen, moet tussen nu en 2030 jaarlijks voor 6.000 kinderen het risico op armoede of sociale uitsluiting worden weggewerkt.
Effectievere inkomensbescherming
Terwijl meer mensen aan het werk gingen en een job een uitweg uit de armoede kan bieden, werd ook de inkomensbescherming effectiever de voorbije jaren. Dit blijkt volgens Natascha bijvoorbeeld uit de sterke daling van het monetaire armoederisico voor gezinnen waar bijna niemand werkt tussen 2019 (59,6%) en 2024 (45,3%). Deze gezinnen doen vooral beroep op sociale uitkeringen. Een alleenstaande heeft een monetair armoederisico wanneer deze moet rondkomen met minder dan € 1.520 per maand (voor koppel met twee kinderen is dit € 3.191).
Natascha ziet ook andere indicaties van een sterkere sociale bescherming:
“In 2019 zorgde de sociale zekerheid nog voor een armoedereductie van 42%. In 2024 liep dit op tot 53%. Met andere woorden, zonder sociale transfers zouden er dubbel zoveel mensen een risico op armoede kennen. De voorbije jaren zijn de sociale minimumuitkeringen substantieel verhoogd. De cijfers tonen aan dat de 10% laagste inkomens de crisisjaren vóór 2024 het best en het meest consistent werden beschermd, ook in reële termen. Dit kan komen door zowel verhogingen van de minimumuitkering, maar ook door hogere minimumlonen, of opnieuw meer stabiele en voltijdse tewerkstelling voor gezinnen waar weinig binding is met de arbeidsmarkt.”
Een positieve trend, maar niet voor iedereen
Er is een daling in het armoederisico, maar niet voor iedereen. Opvallend is dat bij gepensioneerden de voorbije jaren er een bijzonder sterke daling van het risico op monetaire armoede was (van 15,6% in 2022 naar 10,7 in 2024). Volgens Natascha zijn er verschillende verklaring: “ook dit is een indicatie van een versterkte sociale bescherming en speelt de verhoging van de laagste pensioenen een rol. Tegelijk weten we ook dat er de laatste jaren vaker koppels zijn die op pensioen gaan waarbij ook vrouwen meer pensioen hebben opgebouwd.”
Hoewel sommige groepen nog steeds een bijzonder hoog armoederisico lopen, nam ook hun armoederisico af (bijvoorbeeld bij huurders, personen met een laag opleidingsniveau, personen met beperkingen in hun dagelijkse activiteiten door gezondheidsproblemen en inactieven). Eén belangrijke uitzondering zijn de werklozen (+1,7 procentpunten), hun armoederisico is gestegen het afgelopen jaar.
Wat kan het beleid doen?
De Europese armoede-indicator is gebaseerd op de enquête naar de inkomens en levensomstandigheden (EU- SILC). De indicator evolueert naarmate er meer of minder mensen zijn met een huishoudinkomen onder de armoededrempel (‘armoederisico’), meer of minder huishoudens waar bijna niemand werkt (‘quasi-jobloze huishoudens’) en/of meer of minder mensen die essentiële dagelijkse benodigdheden niet kunnen betalen (‘ernstige materiële en sociale deprivatie’). Om de Europese doelstelling te behalen kunnen lidstaten inzetten op één of meerdere van deze elementen: het gezinsinkomen versterken, het aandeel gezinnen waar bijna niemand werkt verminderen en/of de koopkracht versterken, zodat mensen noodzakelijke goederen en diensten kunnen aanschaffen.
Volgens Natascha hebben in België twee elementen de voorbije jaren bijgedragen aan de positieve trend: “Onze analyses tonen aan dat de vooruitgang sinds 2019 voornamelijk werden gerealiseerd door een verlaging van het monetair armoederisico (-3,3 procentpunt) en dus een versterking van het gezinsinkomen. Het aandeel gezinnen waar niemand werkt, daalde ook (-1,5 procentpunt), maar deze daling was minder sterk. Het voorbije jaar nam dit aandeel zelfs opnieuw licht toe van 10,5% naar 11,3% na een duidelijk dalende trend van vier jaar. De indicator ernstige materiële en sociale deprivatie blijft al jaren stabiel rond zes procent.”
Of de doelstelling zal worden gehaald zal bijgevolg afhangen van de mate waarin de maatregelen die de regering voorziet een impact hebben op de drie indicatoren. Het is van cruciaal belang om oog te hebben voor de complexiteit van armoedeproblematiek en het investeringskarakter van sociale hervormingen.