21 jan 2004 01:00

Toespraak Minister Michel voor de Belgische pers op 19 januari 2004

TOESPRAAK VAN DE HEER LOUIS MICHEL, VICE-EERSTE MINISTER EN MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN, TER GELEGENHEID VAN DE PERSLUNCH - EGMONTPALEIS
19 januari 2004

TOESPRAAK VAN DE HEER LOUIS MICHEL, VICE-EERSTE MINISTER EN MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN, TER GELEGENHEID VAN DE PERSLUNCH - EGMONTPALEIS 19 januari 2004

Dames en Heren, Ik ben bijzonder tevreden u bij het begin van dit nieuwe jaar, hier in het Egmontpaleis, te mogen ontvangen. Ik wil van deze gelegenheid gebruik maken om een retrospectieve blik te werpen op het voorbije jaar, en een prospectieve blik op het nieuwe jaar. Ik wil ook iets zeggen over waar diplomatie over gaat, en hoe men - of beter gezegd : hoe ik - daarmee omga. En ik sluit af met enkele overwegingen over de verhouding tussen Politiek en Pers - beide met een grote P - een altijd boeiende verhouding, zoals u en ik goed weten. Vooreerst een woord over diplomatie en hoe men dat bedrijft. Diplomatie gaat over het verwerven en aanwenden van invloed. En invloed, zoals macht, krijgt men niet zomaar in de schoot geworpen - invloed en macht moet men veroveren. Hoe men daarbij te werk gaat, kan beslissend zijn. Ik ben er van overtuigd dat men maar telt als men met overtuigingskracht een visie kan uitdragen. Assertief en gearticuleerd. Dat wringt soms met de klassieke diplomatieke geplogenheden, met de dominante diplomatieke cultuur. Dat weet ik, maar daar geef ik niet echt om. Ik meen immers dat wie een verantwoordelijke rol wil spelen op het vlak van de internationale betrekkingen, soms het ingeslagen pad moet durven verlaten. Op eigen risico weliswaar, maar dan mogelijks wel met het besef dat men de zaken vooruit heeft geholpen. In lijn met het adagium dat ik dit jaar op mn wenskaarten plaatste : dare to dream, dare to try, dare to lose, dare to succeed. Dat is de werkwijze die ik vaak heb toegepast, en waarover ik me niet schaam. Ik denk aan mijn Afrika-beleid. Als ik al een verschil heb gemaakt in landen zoals Congo, Burundi en Rwanda, dan is het niet omdat ik braaf van de ene vredesconferentie naar de andere ben overgevlogen, om er telkens mijn voorbereide tussenkomst af te lezen. Dan is het wel omdat ik met de verschillende spelers vertrouwensrelaties heb weten uit te bouwen, door hen het bewijs te leveren - door woord en daad - van mijn persoonlijk engagement : een nachtelijke telefoon aan Kabila, een brousse-bezoek aan Bemba, een privé-etentje met Buyoya en zelfs een uitvaring met Kagame. Dat hoort daarbij. Ik denk ook aan het werk in de Conventie waar ik me, althans volgens de geldende standaards, soms onconventioneel heb opgesteld. Insiders weten, bij voorbeeld, dat ik de fixatie op het onderscheid tussen grote en kleine lidstaten als dom, of op zijn minst als relatief irrelevant heb gediskwalificeerd. En dat ik altijd gepleit heb voor een meer relaxe, zakelijke kijk op het Conventie-gebeuren. Mijn enige bekommernis draaide daarbij enkel om de vraag : welke belangen staan nu voor een land zoals België echt op het spel ? Het is in die termen dat ik vragen over de samenstelling van de Commissie, of nog aangaande meerderheidsbeslissingen op het vlak van het GBVB (Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheids-Beleid), aangepakt heb. Een derde voorbeeld tenslotte van wat sommigen mijn soms iconoclastische stijl noemen : Irak. Hier voor u heb ik, één jaar geleden, gezegd dat de Irak-kwestie niet terug te brengen was tot de simplistische vraag of we voor dan wel tegen de oorlog zijn. Van meet af aan heb ik gesteld dat er iets schortte met de legitimatie van de voorgenomen militaire actie. De wisselende justificaties van Washington waren daar trouwens een teken van : nu eens ging het erom Saddam Hussein aan de dijk te zetten, dan weer was er sprake over de democratisering van de ganse Midden Oosten-regio, en uiteindelijk zou het om massavernietigingswapens gaan. Goed. Ik wil hier niet het lange en moeilijke Irak-verhaal nog eens overdoen. En evenmin wil ik de onproductieve vraag stellen wie er nu gelijk had en wie niet. Ik wil alleen zeggen - en dat is u niet ontgaan - dat de echte vragen durven stellen in een context van diplomatieke druk, die soms dicht stond bij diplomatieke intimidatie, ultiem toch lonend kan blijken. Op vandaag wordt het Belgische standpunt door velen als eerbaar beschouwd. België heeft getoond dat het geen meeloper is. En in termen van internationaal aanzien zijn we daar goed bij gevaren. Tot hier deze enkele inleidende beschouwingen die ik met een parafrase op Kant het "agere aude" wil noemen : durf actief optreden, durf de echte vragen stellen, durf uw nek uitsteken. Durf u ontvoogden van dogmatische uitgangspunten om, tegen de stroom in, op een meer authentieke basis het diplomatieke bedrijf te vernieuwen. Het is in die geest dat ik thans enkele grote themas van de Europese en internationale agenda met u wil overlopen. * * * Voor Europa was 2003 een moeilijk jaar. België heeft zich zwaar geïnvesteerd in zowel de Conventie als de Inter Gouvernementele Conferentie. Maar het mocht niet lukken : op de Top in Brussel medio december kon geen akkoord worden bereikt over het ontwerp van Grondwet dat een nieuw fundament aan de Europese Unie had moeten geven. Deze mislukking is voor mij geen reden tot defaitisme. Ik denk dat we de uitdaging moeten opnemen. Niet door meteen opnieuw een onderhandelingsproces op gang te brengen, waarvan het resultaat, in de huidige conjunctuur, op zijn minst zeer onzeker zou zijn. Maar wel door de tijd te nemen voor een korte reflectie, en ons de vraag te stellen wat er ten gronde verkeerd is gelopen. Is de politieke wil er nog, bij elkeen, om met een groot Europa van 25 lidstaten door te gaan op een manier die de daadkracht van de Unie niet ondermijnt ? Of - als het geen zaak is van politieke wil - is het probleem dan dat er geen institutioneel draagvlak meer voor handen is om een Europa van 25 op de ingeslagen weg voort te stuwen ? Wat er ook van zij, een politieke reflectie ten gronde over de toekomst van Europa dringt zich op. Niet enkel over welk soort politiek Europa wij voor de toekomst willen. Maar ook over de methode waarmee wij aan die Europese constructie timmeren. De indruk bestaat, ook bij mij, dat Europa te procedureel en te bureaucratisch geworden is, en dat we ons verstoppen achter institutioneel-architecturale debatjes om zodoende de echte politieke vragen niet onder ogen te moeten zien. De mislukking van de Europese Raad van Brussel betekent nochtans geenszins dat Europa nu voor blok staat. De uitbreiding van de Unie, die op de eerste plaats het politieke antwoord is op de noodzaak van een eengemaakt en stabiel Europa, komt er op 1 mei aanstaande. Europa wordt daardoor, met zijn 45O miljoen inwoners, een geo-politiek gegeven waar niemand nog omheen kan. Overigens komt het erop aan onze engagementen ten aanzien van Bulgarije en Roemenië aan te houden. En hetzelfde geldt voor Turkije. Aan zon uitgebreide Unie komt het toe een nieuw nabuurbeleid uit te tekenen. Dit staat bekend als de "wider Europe". Het gaat hier om een belangrijke ontwikkeling die Europa moet toelaten zich naar buiten uit als volwaardige medespeler op de internationale scène te projecteren. Zoals sommigen onder u weten heb ik in dit debat ook aandacht gevraagd voor de Caucasus enerzijds, de Mediterrane regio anderzijds. In de Caucasus staan we voor een aantal zgn. bevroren konflikten, met Nagorno-Karabach voorop, die tot ontdooiing moeten worden gebracht. Op termijn, na de uitbreiding van de EU met Turkije, wordt dit gebied de zone die de EU van Rusland scheidt, en die nu al haar geostrategisch belang aantoont, onder meer als transitgebied voor gas en petroleum. Als toekomstig Voorzitter van de OVSE zal België zich meer in deze regio investeren vanuit de drievoudige optiek die deze organisatie eigen is : politiek en veiligheid, mensenrechten en rechtstaat, en economisch-ecologisch. Voor wat de Maghreb betreft: België wil op de uitstekende relaties die het heeft weten uit te bouwen met landen zoals Marokko en Tunesië kapitaliseren, om deze zuidflank van Europa harmonieus bij de Unie te laten aansluiten. * * * Over de transatlantische betrekkingen wil ik kort elk misverstand uit de wereld helpen. Voor mij blijven deze betrekkingen een strategisch goed van de hoogste orde. Daar kan geen discussie over bestaan. Alleen denk ik dat zij op een nieuwe leest moeten worden geschoeid. De kortsluiting die zich vorig jaar in deze betrekkingen heeft voorgedaan, heeft ons daarvan bewust gemaakt. De twee traditionele gronden van het partenariaat zijn uitgehold : de Sovjetdreiging bestaat niet meer, en de interne stabiliteit van het Europese continent wordt door de EU zelf gegarandeerd. Het ontbreekt echter niet aan nieuwe gronden : de grote uitdagingen van onze wereld, zoals massavernietigingswapens, "failed states", terrorisme, verbreiding van democratie en rechtstaat, en de strijd tegen de armoede die Noord en Zuid scheidt, kan slechts met succes worden aangepakt door de tandem EU-VS. Hier geldt : wat we samen doen, doen we beter. De herijking van de transatlantische relatie berust voor mij op 2 principes : dat van de gelijkwaardigheid van de transatlantische partners, en dat van de voorspelbaarheid van hun beleid. Om een volwassen en daarom duurzame relatie aan te gaan komt het erop aan dat Washington het nieuwe Europa als volwaardige medespeler erkent. Washington is meer gebaat bij een sterk Europa dan bij een zwak Europa. Daar ben ik grondig van overtuigd. Uiteraard spreek ik hier over een Europa dat samen met de Verenigde Staten bereid én bij machte is om een deel van de verantwoordelijkheden voor het goede beheer van deze planeet op zich te nemen : een Europa dus dat een "fellowship" kan aanbieden , en niet een "followship". Die taak ligt in eerste instantie bij onszelf. Indien wij onze Amerikaanse partners niet hebben kunnen overtuigen van ons standpunt in de Iraakse crisis, dan is dat ongetwijfeld omdat ze weinig geloofwaardigheid hechten aan de Europees benaderingswijse. Ze menen wellicht, en niet zonder reden, dat een benadering dat zich beperkt tot een virtuele oefening van geopolitieke analyse of een exclusief diplomatiek, theoretisch model, maar zelden een doorslaggevende invloed kan hebben om regimes die nauwelijks of geenszins democratisch zijn te doen evolueren naar rechtstaten. In die zin moet de EU, bovenop zijn nieuw strategisch concept, zich dringend uitrusten met een militaire capaciteit, die in staat is een minimaal recht van inmenging uit te oefenen. Het is mijn overtuiging dat de VS ons zullen horen wanneer de EU zal hebben aangetoond dat het in staat is haar deel op te nemen van de verantwoordelijkheid om in te staan voor haar veiligheid en die van de wereld. Tot hier voor de gelijkwaardigheid. Nu de voorspelbaarheid. Hoe vaak nog moet ik bij mijn Amerikaanse gesprekspartners vaststellen hoe slecht zij Europa kennen. Maar ook het omgekeerde is waar : ook wij Europeanen onderschatten de oeverloze complexiteit van het Amerikaanse politieke en maatschappelijke landschap. En zo vervallen we beide in karikaturen en misvattingen. Elkaar beter leren kennen, en zo beter leren begrijpen, kan de voorspelbaarheid van wat we gemeenschappelijk willen en kunnen doen alleen maar bevorderen. Ik pleit dan ook resoluut voor de modernisering van onze strategische dialoogvormen. De frekwentie van onze ontmoetingen, het formaat ervan en vooral de agenda moeten allen veel meer resultaatgericht worden. Het formalisme moet de plaats ruimen voor inhoudelijk overleg over wezenlijk strategische kwesties. * * * Voor Irak wordt 2004 een beslissend jaar aangezien uiterlijk op 1 juli de souvereiniteitsoverdracht naar het Iraakse volk zal plaatsgrijpen. De Coalitie zal alsdan worden ontbonden en het zal aan het Voorlopige Nationale Parlement en de Voorlopige Regering toekomen het land te besturen. België heeft de wenselijkheid van zo'n spoedige overdracht altijd bepleit omdat zodoende een gecontesteerde legitimiteit, deze van een bezettingsmacht, de plaats kan ruimen voor een erkende legitimiteit, deze van het Iraakse volk zelf. Maar dat betekent wél dat het dan aan de Irakezen zelf zal toekomen hun verantwoordelijkheden op te nemen voor de uitbouw van een vrij, democratisch, ééngemaakt en welvarend Irak. Het feit van de aanstaande ontbinding van de Coalitie, betekent niet dat er geen blijvende internationale militaire aanwezigheid, ook na juli 2004, zal zijn ; even zomin dat de zelfresponsabilisering van de Irakezen voor hun eigen toekomst, zou betekenen dat de internationale gemeenschap niet langer aan hun zijde zal staan. Met het perspectief op de souvereiniteitsoverdracht zal de veiligheidssituatie geleidelijk verbeteren, wat de Verenigde Naties moet toelaten zijn centrale rol volledig op te nemen. De aanduiding door Kofi Annan van Brahimi als Speciaal Raadgever is in dit opzicht zeer bemoedigend. België wil in het VN-kader actief optreden en zijn engagementen, aangegaan op de Conferentie van Madrid, uitvoeren. Het is trouwens in ditzelfde multilaterale kader dat de thans nog gevoelige vraag van een eventuele rol voor de NAVO in Irak moet worden gesitueerd. Laat ik u daarover twee dingen zeggen. Eén, Ik heb geen enkele a priori tegen een rol van de NAVO in Irak. Als pleitbezorger van een effectief multilateralisme kan ik zon rol onderschrijven. Alleen bind ik dat aan 3 randvoorwaarden, en die zijn : een verzoek van de overgangsregering, een VN-mandaat en, qua timing, na 1 juli. Een tweede overweging is van meer praktische aard : kan de NAVO zich een engagement in Irak veroorloven, heeft zij daartoe de middelen. Moeten we niet eerst onze NAVO-opdracht in Afghanistan afwerken. En dat is geen kleine opdracht, zoals jullie weten. Met de nieuwe Secretaris-Generaal van de NAVO, met wie ik daarover vorige week nog sprak, stel ik me echt de vraag of we, bovenop Afghanistan, ook nog Irak erbij kunnen nemen. Ik heb er mijn twijfels over. * * * Laat me van het Midden-Oosten naar het Nabije-Oosten gaan. Voor wat het Palestijns-Israëlisch conflict betreft meen ik dat de diverse vredesplannen, dat van Yosi Beilin en Arab Rabo, dat van Ami Ayalon en Sari Nusseibeh, en nog andere, de grote verdienste hebben dat ze bestaan. Ik ben niet zo naïef te denken dat één van die plannen nu werkelijk HET vredesplan zal blijken te zijn, waardoor een duurzaam einde aan het conflict zou worden gesteld. Maar het enkele feit dat die plannen bestaan, ontkracht de defaitistische stelling dat het vredesproces muurvast zit, en dat niets overblijft dan zich bij de vernietigende status quo neer te leggen. Vandaar dat ik deze plannen, die op geen enkele wijze afbreuk doen aan het stappenplan (de zgn. Road Map) publiekelijk heb verwelkomd. België heeft nooit onverschillig gestaan tegenover het drama dat zich in het Nabije Oosten afspeelt. België wil geëngageerd blijven, op een eerlijke en objectieve manier. Ik weet dat het begrip equidistantie in dit verband soms verkeerd wordt begrepen. Met dit begrip wordt natuurlijk niet bedoeld dat wij in ons beleid als koele observator aan de zijlijn blijven staan, en weigeren stelling te nemen. Wij nemen zeer wél stelling in dit conflict, maar niet in de reductieve termen van hetzij pro-Palestijns, hetzij pro-Israëlisch. Zo simpel is dat niet. Natuurlijk vinden wij de verdrukking van de Palestijnse bevolking onaanvaardbaar en verwerpen wij de nederzettingspolitiek en de veiligheidsmuur als obstakel voor de vrede. Maar evenzeer blijft onze veroordeling van het terroristische geweld aan Palestijnse zijde tegen de Israëlische burgerbevolking totaal en onvoorwaardelijk. Maar met blamages en veroordelingen zullen we er niet komen. Ik meen dat we opnieuw het spoor van een aanmoedigend beleid moeten inslaan. En ik ben ervan overtuigd dat hier, in dit Amerikaanse verkiezingsjaar, een taak weggelegd ligt voor Europa. We moeten, met onze Europese partners, een perspectief voor de toekomst schetsen dat zowel de Palestijnen als de Israëli aanspreekt. Want ook de laatsten hebben een vernieuwd perspectief nodig, dat hen toelaat uit de vergeldingspolitiek te treden, waartoe ze door de aanhoudende terreur worden aangezet. Zoals omgekeerd de Palestijnse bevolking recht heeft op een voldragen en leefbare staat, een recht dat zij enkel zullen weten waar te maken zo daartoe van Israëlische zijde politieke ruimte, en dus een minimum aan vertrouwen, wordt gegeven. * * * Centraal Afrika, dat weet u, blijft voor mij een prioritair beleidsdomein. België heeft zich actief, en niet zonder risicos, in deze regio geëngageerd, zowel op het politieke vlak als op dat van de ontwikkelingssamenwerking. En hoe ontmoedigend bepaalde ontwikkelingen soms ook leken, toch heb ik altijd doorgezet. Ik stel op vandaag vast dat deze prachtige regio van de Grote Meren het begin kent van stabiliteit. Dit is geen zelfgenoegzame vaststelling, want ik weet hoe precair deze stabiliteit blijft. Maar zonder wil en vastberadenheid komt men er niet. Wij zullen het transitieproces in Congo en Burundi van dichtbij blijven opvolgen en steunen, en hetzelfde geldt voor het consolidatieproces in Rwanda. Deze stabiliteit is er gekomen, ook omdat we de internationale gemeenschap voor deze regio hebben weten te interesseren en te mobiliseren. Congo, Burundi en Rwanda staan thans op de agenda van de grote internationale organisaties. En zeker op die van Europa : in dit verband is de militaire Artemis-operatie in Oost-Congo beslissend gebleken. Zij heeft er mede toe geleid dat Centraal-Afrika zijn plaats heeft gevonden in het Strategisch Concept van Solana. * * * Onze diplomatie zal, vanaf dit jaar reeds, volop in het teken staan van toekomstige multilaterale engagementen die wij bereid zijn op ons te nemen. Ik denk daarbij op de eerste plaats aan het Voorzitterschap van de OVSE (Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa) dat we in 2006 zullen waarnemen, en dat ons reeds in 2005 lid van de zogenaamde Troika maakt. Maar ik denk daarbij ook aan onze kandidatuur voor lidmaatschap van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties in de daaropvolgende jaren 2007 en 2008, een opdracht waarvan het belang niemand zal ontgaan. 2006, 2007 en 2008 moeten "les trois glorieuses" van de Belgische diplomatie worden. Deze toekomstige engagementen getuigen van onze radicale optie voor het multilateralisme. Deze optie voor het multilateralisme is voor België niet zomaar een blinde geloofsbelijdenis. Die optie vindt zijn grondslag in onze overtuiging dat de problemen waarvoor wij in deze wereld geplaatst staan enkel kunnen worden opgelost door overleg en dialoog met de anderen. Omgekeerd uitgedrukt : dat je een oplossing, zeker als je daarbij een duurzame oplossing nastreeft, nooit zomaar kunt opleggen, opdringen of afdwingen. Als België de ambitie heeft om zulke belangrijke multilaterale opdrachten op zich te nemen, dan is het omdat zij over een aantal troeven beschikt die ze op het diplomatieke vlak kan uitspelen. Eén daarvan is eenvoudigweg dat België op de internationale scène actief aanwezig is, en niet aan de zijlijn blijft staan. Dit kan pretentieus lijken, maar is het niet. Wij zijn geen "one issue"-land, wij hebben geen "tunnel vision". Integendeel, België werpt een ruime blik op de internationale scène en engageert zich actief in de debatten, of die nu geografisch betrekking hebben op het Midden-Oosten bij voorbeeld, of thematisch op de ontwapening. We zijn er altijd bij. Binnen de perken van onze mogelijkheden, zoveel is duidelijk. Het is deze erkenning van België als een land dat daadwerkelijk de vrede, de veiligheid en de welvaart in de wereld mede helpt tot stand brengen, een land dat opkomt voor de verdediging van universele waarden en van een ethisch concept van de diplomatie, dat ons toelaat door te stoten naar het multilaterale niveau om er onze verantwoordelijkheden op te nemen. * * * Zoals beloofd sluit ik af met enkele overwegingen over de relatie tussen Pers en Politiek. Onze open samenleving is gestoeld op de democratie, die zelf gegrondvest is op de fundamentele vrijheden, waaronder de vrijheid van meningsuiting en de persvrijheid. Beide, democratie en vrijheid, zijn gebaat bij een goed werkende politiek en pers. Meer zelfs, zij hebben u en mij nodig. Democratie berust op een vertrouwensrelatie tussen regerenden en geregeerden. En die vertrouwensrelatie wordt gevoed door een adekwate informatieverstrekking die waarheidsgetrouw is. Hetzelfde geldt voor de vrijheid. Vrij zijn, vrij denken en vrij handelen veronderstelt geïnformeerd zijn, geïnformeerd denken en geïnformeerd handelen. En voor die informatieverspreiding ligt een belangrijke taak weggelegd voor de pers. Maar vrijheid van meningsuiting en persvrijheid betekent niet dat om het even wat kan worden gezegd en geschreven, en betekent evenmin dat op eender welke vraag een antwoord moet gegeven worden. Ik denk dat dit een fundamenteel punt is. De enkele journalisten die de memorabele avondlijke persontmoeting, eind november in Napels, hebben meegemaakt, weten wat ik bedoel. Mensen hebben het recht dat, als men hen iets zegt, men hen de waarheid zegt. Maar dat betekent niet dat men hen alles moet zeggen. Een leugen is nooit gewettigd, maar geheimhouding kan dat wel zijn. Niet alles is altijd voor openbaarheid geschikt. Dat is zo in ons gewone leven. Dat is zo in uw job. Dat is ook zo in de politiek : sommige documenten zijn geheim, sommige vergaderingen zijn geheim, sommige démarches zijn geheim, enzovoort. Niemand die het betwist. Beroepshalve zijn journalisten soms geneigd - en ik kan dat begrijpen - die twee lijnen wat door elkaar te halen : in naam van het recht altijd ware informatie te krijgen, wordt het recht geclaimd alle informatie te krijgen. Maar aan dit laatste ligt er een grens, een rode lijn. En ik weet dat die grenslijn, dat evenwichtspunt tussen pers en politiek ultiem op vertrouwen in de politiek berust. Mijn stelling luidt dus samengevat : de pers kan niet het recht opeisen om op eender welke vraag een antwoord te claimen. Op een bepaald punt moet de politiek - wil die verantwoordelijk blijven - kunnen antwoorden dat hij op een vraag niet kan antwoorden. En dat is noch ondemocratisch, noch illegitiem. Onze relatie mag er nooit één worden van : "U vraagt, wij draaien". In geen van beide richtingen. In de mate waarin we elkaar die relatie toch opdringen, roepen we onwaarachtigheid in het leven. U krijgt dan halve antwoorden, en brouwt er halve waarheden mee. Noch de pers noch de politiek vaart daar wel bij. Men voedt er slechts het wantrouwen mee tegen de politiek. Onterecht, zo heb ik willen aantonen. Een welbegrepen persvrijheid heeft derhalve zijn grenzen. En die grenzen moeten en mogen niet van overheidswege opgelegd worden. Het komt de media zelf toe zich die enkele beperkingen op te leggen, op gevaar af dat het ganse media-bedrijf een contra-productieve onderneming wordt. Contra-productief althans als de doelstelling blijft de burger op een waarheidsgetrouwe wijze geïnformeerd te houden. Waar brengen deze enkele overwegingen ons ? Dat pers en politiek best kunnen samenwerken als daarbij aan beide zijden zin voor verantwoordelijkheid wordt opgebracht. Ik zeg wel, aan beide zijden. Ook die van de politiek, tot wiens eerste verantwoordelijkheid het hoort de democratie en de vrijheid veilig te stellen. Een informatiebeleid is daarom een integrerend bestanddeel van elk overheidsbeleid, ook dat van Buitenlandse Zaken, het mijne dus. Ik dank u voor uw aandacht.